De fles is leeg
door Max Pam
Er was een kleine aardbeving, toen ik de krant opensloeg. ‘Dit wordt mijn laatste taalstukje’, stond er boven het stukje dat ik wilde gaan lezen.
Mr. Jérôme Louis Heldring houdt ermee op.
Het is geen kwestie van gebrek aan belangstelling, schrijft hij in NRC Handelsblad, en evenmin is er sprake van ontmoediging. Hij heeft gewoon geen zin meer in het schrijven van die stukjes.
Dat schokte mij even, omdat het klinkt als geen zin meer in het leven hebben.
Op de een of andere manier hoort ‘geen zin hebben’ niet bij J.L. Heldring. In de
vele tientallen jaren dat ik hem en zijn taalstukjes volg, leek hij mij juist een granieten muur van plichtsbesef. Zin hebben, leek mij wel het laatste waardoor hij zich liet leiden. Voor mij was hij een man van een ijzeren discipline. Voorzichtig leven, oppassen met alcohol en tabak, niet te laat naar bed, want elke week moeten er twee of drie stukjes worden geschreven. Tachtig jaar en nog steeds columnist, eenvoudig omdat hij er niet mee op kon houden.
‘Al is het wijntje zuur, het blijft op tafel’, schijnt Oudshoorn wel eens gezegd te hebben.
Maar nu niet meer. De fles is leeg. Geen zin.
Altijd heb ik gedacht dat ‘geen zin’ iets is dat bij de puberteit hoort. Ga je mee? Nee. Waarom niet? Geen zin. Wat ga je dan doen? Niks, een beetje televisie kijken.
Maar nu heeft mr. Jérôme Heldring geen zin. Een wereldbeeld stort in. J.L. Heldring gaat alleen nog maar dingen doen waar hij zin in heeft. Dat hoort niet. Straks komt Heldring zonder das op de krant, gewoon in een pullover, en dan roept hij, alleen maar omdat hij er zin in heeft: ‘Zo, ouwe rukker, hoe gaat het met jou?!’ Ondenkbaar, dat mag niet.
Er zijn drie soorten columnisten. De eerste soort lees je altijd, wat en hoeveel ze ook schrijven. Hun aantal is gering. De naam Blokker komt bij me op. Van de tweede soort lees je in het begin alles, maar na verloop van tijd begin je wat over te slaan en ten slotte lees je vrijwel niets meer. Nee, wij noemen geen namen, maar hun aantal is groot. De derde groep heeft het omgekeerde. In het begin produceren ze weinig wat jou interesseert, maar dan komt er een omslagpunt en zonder dat je het in de gaten hebt, lees je het meeste van wat ze schrijven. Tot de laatste categorie behoort, wat mij betreft, Heldring.
Vroeger las ik Heldring vrijwel nooit. Saai. Ik was het wel eens met wat Blokker eens over hem heeft geschreven. Blokker vond dat de stukjes van Heldring altijd op nul uitkwamen. ‘Die man’, schreef hij, ‘heeft namelijk in z'n hele leven nog nooit iets opgeschreven zonder een ontsnappingsmarge open te laten dat hij het eigenlijk niet heeft opgeschreven’.
Enerzijds, anderzijds. Een zegen voor de complexe waarheid, een ramp voor de simpele leesbaarheid.
Maar toch is er in het schrijven van Heldring wel iets veranderd. Hij is beslist feller geworden. De mythe is dat de ouderdom met mildheid gepaard gaat, maar veel vaker zie je een omgekeerd verschijnsel optreden. In dat opzicht zou je Heldring de Mansholt van de Nederlandse journalistiek kunnen noemen, waarmee ik niet bedoel dat Heldring op z'n ouwe dag nog een idealist is geworden.
De laatste maanden was Heldring trouwens zeldzaam op dreef. Zijn stukje over het optreden van Adriaan van Dis in debat met Wim Kok, was dodelijk. Inderdaad, wat heeft het voor zin om te roepen dat politici meer visie moeten hebben, als je er niet onmiddellijk bijzegt wat voor een visie dat moet zijn? Misschien had Den Uyl visie, maar achteraf moet je toch vaststellen dat de toekomst alle kanten is uitgegaan, behalve de kant die Den Uyl had voorspeld. Ed. van Thijn is ook zo'n man met visie. Geëmotioneerd, geëngageerd, idealistisch opkomend voor de multiculturele samenleving, maar wel de zwakste burgemeester van Amsterdam sinds 1572.
To the point was ook Heldrings stukje over het optreden van Van Mierlo, dat een week na het stukje over Van Dis verscheen. Heldring leek