gaande wat wij niet begrepen. Jaap werd stil. Ik voelde mijn ogen branden. Ondertussen drong zich ook het akelige besef op dat ieder moment een man voorbij kon komen die met de vrouw achter haar gordijntjes zou verdwijnen. We moesten dus voortmaken.
We verlieten het café.
Het liep tegen vieren.
We hadden geen plan.
Behalve dat we terug naar huis moesten.
Ooit.
We drentelden weg. Nu het stoffige raam er niet meer was om ons aan het oog te onttrekken, durfden we helemaal niet meer naar de hoer te kijken. Zij wel naar ons. Ze lachte hard en smakelijk dwars door de stille straat. Misschien dat we dus in de gaten liepen. Toen wij ons omdraaiden, rolde ze haar tong langs haar bovenlip en lachte nog een keer. Het kletterde tussen de huizen. Daarna draaide ze haar gezicht in de zon en pufte ze aan haar sigaret. Ik had een hele droge mond. Alsof mijn smoel een mossel was.
Jaap en ik liepen de schaduw in. We sloegen een hoek om en gingen bij een statig huis op de trap in de portiek zitten. Jaap trilde. Ik begreep dat we iets gingen doen. En omdat we geen geld hadden, of misschien een rijksdaalder, was het idee als volgt: we zouden langs de hoer rennen. En haar in het kruis grijpen. We wisten zeker dat haar kut nat en glibberig zou zijn. Met veel haar. Ik deed het bijna in mijn broek.
Jaap zei dat ik moest kijken of ze er nog stond. Tussen zijn lippen stonden dikke draden spuug.
Ik stak mijn hoofd om de hoek. Ze stond er nog.
Ze keek zelfs mijn kant op en volgens mij zag ze me.
Ze schoot in ieder geval tussen duim en wijsvinger de peuk van haar sigaret de lucht in en duwde haar schouders achteruit alsof ze ieder moment kon gaan lopen.
Opschieten, zei ik tegen Jaap, ze gaat naar binnen.
Jaap kwam overeind en we slenterden de straat in, haar kant op, maar in de schaduw. We deden alsof we haar niet zagen. Zij keek de andere kant op. We naderden het café.
Nu! riep Jaap.
Waarom hij dat riep, begreep ik niet en dom was het zeker, want op hetzelfde moment dat Jaap in een sprint uitbarstte en de straat overstak, draaide de hoer zich om, zodat ze hem in volle vaart op zich af zag komen, wat in een schril gilletje resulteerde, waardoor weer twee mannen het café uit kwamen. Ik stond aan de grond genageld.
Maar Jaap was er.
Met twee handen greep hij de hoer bij de heupen. De rode jurk vloog omhoog. Ze gaf hem een draai om de oren. Hij greep hard in haar kruis, ze sloeg dubbel. Jaap liet haar los, zigzagde struikelend onder de grijpende armen van de toegesnelde mannen door en maakte zich uit de voeten, de mannen achter hem aan.
Op dat moment zag de vrouw mij.
Hij daar! riep ze.
En haar vinger priemde zo hard in mijn richting dat het leek alsof ze me stak, werkelijk raakte en sloeg met schaamte. Ik kwam onmiddellijk in beweging, en holde de andere kant op. Zo hard als ik nooit eerder had gehold, zo hard dat ik vergat om te kijken. Ik wist niet eens of er wel iemand achter me aan zat. Uiteindelijk kwam ik bij het station en daarnaast de brug over de sporen waar het op vrijdag zwart was van de liftende studenten, maar waar nu niemand stond. Ik had gehoopt dat Jaap er zou zijn, maar hij was er niet. Ik ging op een muurtje zitten wachten. Er kwam een politiewagen die iets afremde toen ze mij zagen, maar toen toch doorreed. Ik viel bijna ruggelings van het muurtje af.