| |
| |
| |
Curriculum morborum
door Maarten 't Hart
Mijn moeder is haar leven lang van zo'n groot wantrouwen vervuld geweest ten aanzien van de geneeskunde dat ik in mijn jeugd nimmer pillen heb geslikt. Mankeerden wij iets dan haalde zij eenvoudig Apis D4 uit het dressoir en kregen wij buitengewoon bittere druppels te slikken. Nog steeds is mijn moeder ervan overtuigd dat ‘homepaat’ een onfeilbaar middel is tegen alle kwalen. Hielp Apis niet, dan was er Cuprum. Zij is er inmiddels 78 jaar oud mee geworden. Blijkbaar kan men zonder pillen in goede gezondheid een hoge leeftijd bereiken.
Mijzelf is dat echter niet vergund geweest, maar mijn ervaringen met pillen zijn beperkt, als ik mij bijvoorbeeld vergelijk met Maarten Biesheuvel of Geerten Meijsing. Niet zozeer omdat ik het wantrouwen van mijn moeder tegen de allopathische geneeskunde geërfd heb, maar omdat ik, eerst werkzaam op het Farmacologisch Laboratorium te Leiden, en daarna op het Medisch Biologisch Laboratorium te Rijswijk, zoveel opstak over de (discutabele) werking van geneesmiddelen dat ik uiterst voorzichtig ben geworden met medicijnen. Op het Farmacologisch Laboratorium heb ik, onder leiding van professor E. Noach, onderzoek verricht naar de werking van anti-depressiva op het gedrag van ratten. Waar het in mijn onderzoek om ging was te achterhalen of zeer lage doses van Marplan, en aanverwante mao-remmers, alsmede van stoffen die juist de tegenovergestelde werking hebben (amfetamine), al aantoonbare gedragsveranderingen veroorzaken, terwijl ze worden toegediend in minuscule doses.
Mij is toen duidelijk geworden dat piepkleine hoeveelheden van allerlei geneesmiddelen, die gewoonlijk in hoge doses moeten worden toegediend om effect te bereiken, al gedragsveranderingen teweegbrengen. Voor een lage dosis moet men vrezen, eer een hoge dosis kan genezen. Geef een kruisspin een paar moleculen Marplan en hij bouwt een krankzinnig web waar de muggen joelend doorheen zoemen.
In Rijswijk heb ik vergelijkbaar onderzoek gedaan, maar nu niet met anti-depressiva, doch met dodelijke zenuwgassen. In verdunningen waarbij slechts sprake was van een paar moleculen van deze afschuwelijke stoffen, blijkt de uitwerking ervan, als je ze aan ratten toedient, nog verbluffend goed aantoonbaar. Met verwaarloosbare hoeveelheden van v27, laat staan van Sarin of Soman, kun je het gedrag van een rat totaal veranderen. Zo'n dier oogt kerngezond, in zijn bloed is niets te zien, z'n lever blijf intact en ook verder kunnen er, met de normale farmacologische tests, geen afwijkingen aangetoond worden, maar het gedrag verandert zorgwekkend. Het agressieve gedrag, de dominantie-verhoudingen, het seksuele gedrag - het blijkt allemaal door nauwelijks meetbare veranderingen in de chemiehuishouding aangetast te worden.
Heb je dat op twee laboratoria mogen aanschouwen, dan word je wantrouwig ten aanzien van geneesmiddelen. Nooit immers wordt bekeken of nieuwe geneesmiddelen, toegediend in lage doses, de infrastructuur van het gedrag beïnvloeden. Wie slikt, beseft amper hoe ongelofelijk fijn afgestemd de chemiehuishouding van ons lichaam is. Wie daarop een geneesmiddel loslaat, rijdt met een ambulance een juwelierszaak binnen om een polshorloge af te leveren voor reparatie.
Niettemin slikt vrijwel iedereen onbekommerd flinke hoeveelheden pillen, iets dat mij sinds mijn ervaringen in het Farmacologisch en Medisch Biologisch Laboratorium met grote verbazing vervult. Vooral de zorgeloosheid waarmee zoveel vrouwen, soms decennia lang, de Pil slikken vind ik totaal onbegrijpelijk. Wie laat zich, kerngezond, nu aanleunen om een half leven lang een middel te slikken dat weliswaar zwangerschap voorkomt, maar daarnaast allerlei bijwerkingen heeft, de kans op trombose, en misschien zelfs sommige soorten kanker vergroot en in ieder geval de libido verkleint? Als je echter al een vrouw ontmoet die weigert om de pil te slikken is dat doorgaans niet uit angst voor kanker of trombose, maar omdat na de eerste lege strip de krullen uit haar haar verdwenen bleken te zijn. Was ik zo bevoorrecht een vrouw te zijn, ik zou pertinent weigeren om de pil te slikken. Desnoods zou ik 't neuken ervoor laten.
| |
| |
Ondanks mijn afschuw van pillen heb ik niet zonder geneesmiddelen de leeftijd van 53 jaar weten te bereiken. Toen ik in militaire dienst zat, werd ik opeens geteisterd door steenpuisten. Eerst verscheen er één pal onder mijn trouwring. Je kon daar desgewenst, met de boeken van Freud en Groddeck onder handbereik, de meest verstrekkende conclusies aan verbinden. Aangezien ik Freud en zijn consorten als bedriegers en kwakzalvers beschouw, deed ik dat niet, maar ik wist gelukkig nog net op tijd de trouwring van mijn reeds danig opgezwollen vinger af te schuiven. Ik heb hem sindsdien ook nooit meer teruggeschoven. Kort daarop verscheen er een gigantische steenpuist in mijn nek. De pijn die zo'n puist veroorzaakt zou goud waard zijn voor beroepsfolteraars, maar veel griezeliger dan die onthutsende pijn is de mogelijkheid dat je, terwijl je een steenpuist hebt, verkouden wordt. Dan kunnen de staphylococcen die de steenpuist veroorzaken moeiteloos binnendringen in de longen en mag je blij zijn als je nog tijd krijgt om de muziek voor je begrafenis uit te zoeken. Trouwens: zelfs als je niet verkouden bent, is een steenpuist levensgevaarlijk. Bloedvergiftiging behoort steevast tot de mogelijkheden. Twee grote componisten, Alexander Scriabin en Alban Berg, zijn door een steenpuist omgebracht. Ferme bestrijding van de staphylococcen is dus niet onverstandig. Dat kan niet anders dan met een grote dosis van een antibioticum. En passant vernietig je daarmee echter de hele bacteriehuishouding van je lichaam. Die heeft maanden nodig om zich daarvan te herstellen. Alleen door zowel tijdens als na de behandeling veel yoghurt te eten kun je de schade enigszins beperkt houden.
Gelukkig heb ik sindsdien nooit meer een steenpuist gehad, en van het slikken van een door de legerarts voorgeschreven grote dosis penicilline heb ik, voor zover valt na te gaan, geen aantoonbaar nadelige gevolgen ondervonden.
Omdat ik uit allerlei medische en paramedische literatuur begreep dat steenpuisten wellicht veroorzaakt worden door vitaminegebrek en door het eten van de miserabele, met veel onkruidbestrijdingsmiddelen bewerkte, tuinbouwproducten uit de gewone groentewinkels en supermarkten, begon ik na het steenpuisttijdperk mijn groenten en fruit in toenemende mate te betrekken van reformwinkeltjes waar ze biologisch-dynamisch geteelde producten verkochten. Hoewel de smaak oneindig veel beter, en de prijs navenant hoger was, bleek daar na verloop van tijd toch één nadeel aan verbonden. Ruim een half jaar nadat ik mij tot de biologisch-dynamische groenten had bekend, bleek ik besmet met de aarsmade. Zo'n besmetting is geen onderwerp om in de High Society te bespreken en je geneert je er zelfs voor om ermee op het spreekuur bij de dokter te verschijnen. Helaas is het onmogelijk om des avonds het ondragelijke gekriebel van de vrouwtjeswormen te negeren die hun duizenden eitjes afzetten in je sluitspier. Het middel dat je ertegen kunt krijgen draagt de naam Vermox. Zelfs zonder recept verstrekt de apotheker je, als je blozend de term maden fluistert, twee lichtroze gekleurde pillen. Je moet er één slikken en veertien dagen later de tweede. Met de eerste vernietig je de wormen, maar niet de eieren. Die komen uit en dat nageslacht vernietig je met de tweede pil. Op het doosje staat ‘Kuur afmaken’, in de bijsluiter staat ‘Kuur beslist afmaken’ en op een stickertje dat de apotheker op het doosje plakt staat in felle rode letters ‘Kuur geheel afmaken’. Heb je de eerste pil geslikt, dan begrijp je waarom je er gemakkelijk toe kunt komen die kuur halverwege af te breken. Na het slikken van de pil blijkt de volgende avond het ondragelijke gekriebel weliswaar opeens verdwenen te zijn, maar in ruil daarvoor heb je eerst urenlang rondgelopen met een loodzwaar gevoel in je maag. Je bent ongelofelijk misselijk, maar je
geeft niet over. Het beste is om de pil, tezamen met een hele liter warme melk, voor het slapengaan in te nemen en dan doodstil in je bed te gaan liggen. Niettemin lijkt het zelfs dan alsof er een stoeptegel in je maag geparkeerd is. Ik heb in de afgelopen dertig jaar driemaal zo'n Vermox-kuur gedaan, maar nooit heb ik de kracht opgebracht om veertien dagen na de eerste pil de tweede in te nemen. Dan was de herinnering aan die stoeptegel nog te recent. In die drie gevallen bleven de wormen, ondanks het feit dat ik de kuur niet afmaakte, goddank toch weg.
Anders dan kinderen, worden volwassenen overigens zelden door aarsmaden geteisterd. Toch geldt voor elk mens: iedereen heeft wormen, maar niet iedereen heeft er last van. Waarschijnlijk worden de aarsmaden bij volwassenen onder de duim gehouden door regelmatige alcoholconsumptie. Omdat bij mij de kater meteen komt, in plaats van de dag daarop, drink ik weinig, maar consumeer je elke dag een vijftal teentjes knoflook dan heb je geen last meer van maden. Overigens kweek ik tegenwoordig mijn eigen groenten.
| |
| |
Uiteraard kun je met die aarsmaden wel vergeten dat je vredig inslaapt. Maar zelfs als Enterobius vermicularis mij niet teistert, lukt het mij vaak bar slecht om in te sluimeren. Allicht kun je, als je zo'n slechte slaper bent als ik, gemakkelijk in verzoeking geleid worden om af en toe steels naar een slaappilletje te grijpen. Ik heb die verleiding altijd weten te weerstaan. Vroeger nam ik wel eens een slaappil als ik een nacht moest doorbrengen in een couchette van een trein of in de hut van een schip. Niet dat ik daarmee ooit een oog dichtgedaan heb in een nachttrein, maar tegen beter weten in hoop je toch dat je met zo'n pilletje enigszins zult dommelen. Ik heb slechts één keer in mijn leven baat gehad bij een slaappil. Toen echter ook zo grondig dat ik er sindsdien voor terugschrik om zoiets ooit nog in te nemen. Ter afsluiting van een tournee in Engeland moest ik in Hull optreden. Direct daarna werd ik 's avonds laat op een schip gedumpt dat mij van Hull naar Rotterdam zou vervoeren. Mij leek voor die nachtelijke overtocht een slaappil onontbeerlijk en ik bietste er één van Maarten Biesheuvel. ‘Zou één wel genoeg zijn,’ vroeg hij bezorgd, ‘ik slik er drie tegelijk, anders werkt 't niet.’
‘Voor iemand als ik die er niet aan gewend is, zal één pilletje wel genoeg zijn,’ zei ik.
Voor ik afvoer, brak ik voorzichtigheidshalve de pil in tweeën, en ik nam een halve in. De bovenkooi wist ik goddank nog net te halen, maar daarna verzonk ik in een staat van diepe bewusteloosheid. De volgende morgen werd ik wakker geschud door een steward die alle hutten controleerde en ben ik naar een bus gestrompeld die ons
| |
| |
naar het Centraal Station te Rotterdam bracht. Ook in de bus verzonk ik weer in diepe slaap. Bij het CS werd ik door een medepassagier gewekt. Hoe ik de trein naar Leiden bereikte, herinner ik mij niet meer, maar wel weet ik nog dat ik in een coupé een dame heb gesmeekt of ze mij, als wij in Leiden arriveerden, zo nodig wilde wekken. In Leiden tikte zij mij met haar handtas wakker. Eenmaal thuis ben ik vrijwel dadelijk weer onder zeil gegaan. Nog drie dagen daarna heb ik overdag in een staat van somnambulistische verdwaasdheid door de wereld gewankeld, terwijl ik 's nachts steevast in diepe slaap verzonk.
Zo'n halve pil is dus voortaan taboe. Evenmin zal ik ooit nog een pilletje tegen zeeziekte slikken. Maar dat om heel andere redenen. Ik word helaas snel doodzeeziek, dus de verleiding is groot om iets in te nemen. Ik weet nog goed dat ik een keer van Dover naar Zeebrugge zou varen. De zee was ruw, mijn maag was leeg. Ik wist dat ik hem moest volproppen met witte broodjes die uiterst langzaam verteren, maar die waren op dat tijdstip nergens meer te krijgen. Ik sprak mijn vrees uit voor zeeziekte, mijn Belgische reisgenote bood mij een pilletje aan zo groot als een speldenknop. Je kon het niet in tweeën breken. Ik nam het in, en een poosje later zat ik boven op het dek in een staat van opperste gelukzaligheid naar de krijtrotsen van Dover te turen. Er was een grote rust over mij gekomen. Plotseling hoefde niets meer. Niets leek ook belangrijk meer. Zelden in mijn leven ben ik zo innig gelukkig geweest, zo onthecht, zo verstild. De rusteloosheid die mij altijd teistert was volledig uit mijn systeem weggetrokken. ‘Elke dag zo'n speldenknopje,’ dacht ik, ‘geef mij elke dag zo'n speldenknopje.’ En daarom begreep ik dat ik aan Jacqueline maar beter niet kon vragen wat ze mij gegeven had. Verslaving lag op de loer.
Gelukkig hoef je niet bang te zijn dat je aan Flagyl verslaafd zult raken. Dat is een omstreden middel tegen Trichomonas vaginalis. Je hoort weinig over deze zweephaardiertjes met hun koddig naar achteren gerichte sleepantennes, maar ze worden bepaald niet met uitsterven bedreigd. Zwijgt iedereen er beschaamd over? Daar lijkt geen reden voor. Behalve via geslachtsgemeenschap kan dit eencellige organisme ook door besmette washandjes, natte badpakken en vochtige wc-brillen overgedragen worden. Wie ermee besmet raakt, hoeft zijn of haar partner niet meteen van overspel te verdenken. Ik heb eenmaal zo'n Trichomonas-besmetting opgelopen, heb toen veertien dagen Flagyl geslikt, en was ervan af. Flagyl, zo heb Ik lang na die kuur begrepen, is een tijdlang als kankerverwekkend beschouwd. Ivan Wolffers zegt in zijn medicijnenbijbel geruststellend: ‘Bij dierproeven is gebleken dat Flagyl kanker kan veroorzaken, maar wat voor dieren geldt hoeft niet voor mensen te gelden.’ Ik vrees dat een stof die bij dieren kankerverwekkend blijkt, deze eigenschap bij mensen niet opeens verliest. Ik mijd derhalve natte badpakken, washandjes en vochtige wc-brillen, want Flagyl wens ik nooit meer te slikken.
Ach, al wat ik in de eerste vijftig jaar van mijn leven heb geslikt, verzinkt in het niet bij wat ik sindsdien heb moeten innemen. Vijf jaar geleden had ik na een drukke boekenweek het gevoel dat mijn hart ieder moment kon ontploffen. Ik raadpleegde allerlei literatuur over hartaandoeningen en hartinfarcten, maar nergens kon ik een beschrijving vinden van mijn symptomen. Het leek of mijn hart een logger was die in een haven lag. Zware deining zorgde ervoor dat het schip steeds maar hevig aan zijn trossen rukte. Na een lezing in Utrecht waarbij mijn hart ongelofelijk woest tekeerging, begaf ik mij de dag daarop ten einde raad naar de huisarts. Mijn onderdruk bleek zo hoog als de bovendruk bij anderen; de bovendruk overschreed ruimschoots de 200. Vervolgens luisterde de arts naar de hartslag. Hij schrok, en schreef Atenolol voor. Toen ik hem vroeg naar bijwerkingen van dat middel, wendde hij het hoofd af en zei grimmig: ‘Impotentie.’ Hij verbood mij echter om deze bèta-blokker meteen al te slikken. Eerst moest er nog een ecg gemaakt worden. Dat gebeurde diezelfde dag. Via de telefoon werd het 's avonds op het antwoordapparaat van een cardioloog gezet. Toen ik na dat telefonische ecg thuiskwam, slikte ik dadelijk Atenolol. Wat ik toen ervoer, leek een herhaling van die avond in Dover. Weer trok de rusteloosheid weg uit mijn systeem. Weer kwam er een gevoel van euforie, van troostrijke gelukzaligheid opzetten. Wreed werd de euforie de volgende dag verstoord. De huisarts belde op. Met het innemen van de Atenolol-pillen moest ik terstond ophouden. In plaats daarvan zou ik een recept krijgen voor Sotacor en voor Marcoumar. Uit het ecg was gebleken dat er bij mij sprake was van ernstige boezemfibrillatie. Met Sotacor zou dat wellicht onderdrukt kunnen worden. Zolang dat echter niet het geval was, konden er als gevolg van de fibrillatie stolsels ontstaan. Schoten die onverhoopt los, en stegen
ze op naar
| |
| |
de hersenen, ‘dan bent u verder van huis, en daarom moet u het bloedverdunnende middel Marcoumar slikken’. En hij voegde eraan toe: ‘Mocht de Sotacor niet baten, dan bestaat de mogelijkheid van cardioversie.’
‘Wat is dat?’ vroeg ik.
‘Een elektrisch schokje,’ zei hij, ‘waarmee uw hart weer in het juiste ritme wordt geholpen.’
Aldus werd ik van de ene op de andere dag van een gezonde Hollandse jongen die maar zelden pillen had geslikt, getransformeerd in een patiënt die elke vierentwintig uur twee pillen Marcoumar en twee pillen Sotacor moest innemen. Bovendien werd ik gesommeerd mij te melden bij de trombosedienst. Van Marcoumar diende via tweewekelijkse bloedcontrole de dosis vastgesteld te worden die mij paste.
Uit het veld geslagen door deze calamiteiten las ik de bijsluiter van Atenolol dat mij zo heerlijk rustig had gemaakt. Daaruit begreep ik dat dat middel beslist niet mocht worden ingenomen bij boezemfibrillatie en hartritmestoornissen. Waarom had de huisarts mij juist dat dan voorgeschreven? Een kleine vergissing?
Toen het middel Sotacor de boezemfibrillatie weliswaar enigszins bleek af te dempen, maar allerminst bloeddrukverlagend werkte, schreef de huisarts mij een plaspil voor en zorgde hij voor een verwijzing naar een cardioloog. Voor ik bij de apotheek de plaspil haalde, las ik eerst de bijsluiter van Sotacor. Daaruit begreep ik dat dat middel zeer beslist niet met die zojuist voorgeschreven plaspil gecombineerd mocht worden. Het recept voor de plaspil heb ik derhalve niet inge- | |
| |
leverd bij de apotheek. Ik ben er de huisarts weliswaar erg dankbaar voor dat hij dadelijk een ecg maakte en mij zo snel doorstuurde naar de cardioloog, maar Atenolol en die plaspil had hij mij beter niet kunnen voorschrijven. Toch denk ik dat je een arts zoiets niet eens erg kwalijk kunt nemen. Er zijn zoveel middelen dat het mij bijna ondoenlijk lijkt om zulke vergissingen te vermijden. Je moet zelf heel goed de bijsluiters lezen en eigenlijk liefst ook nog de medicijnenbijbel van Ivan Wolffers raadplegen.
De cardioloog stelde mij gerust. Boezemfibrillatie was vervelend, maar kwam vaak voor, en kon uiteindelijk als een goedaardig verschijnsel beschouwd worden. Indien op termijn bleek dat de Sotacor niet werkte, dan zou hij mij een ‘klein schokje’ geven.
Aangezien de huisarts ook over een schok was begonnen, had ik er inmiddels al uitvoerig over gelezen en wist ik dat zo'n schokje helemaal niet zo onschuldig was als de cardioloog deed voorkomen. Door de klap kunnen stolsels losraken, die aders en slagaders kunnen verstoppen. Een heel enkele keer had zo'n ‘klein schokje’ zelfs in plotselinge hartstilstand geresulteerd.
Ik slikte twee pillen Sotacor per dag, maar van een duidelijk effect was geen sprake. Ik werd alleen maar doodmoe van het middel. Ergens in de diepte van mijn borstkas rukte het schip, al was er olie op de hoge golven geworpen, nog altijd aan zijn trossen. De cardioloog liet mij een Doppler-onderzoek ondergaan. Bijna schalks merkte hij naderhand op: ‘Van een ritme is totaal geen sprake meer. Ik zal u toch maar een schokje geven. We kunnen het zo niet laten. Dan gaat uw hart dilateren.’ Hij deelde mij ook nog mee dat hij mij voorafgaand aan het schokje ‘in een roesje’ zou brengen. Met andere woorden: de schok zou onder narcose toegediend worden.
Laat ik nu toevallig, terwijl ik zomaar wat zapte, op televisie zo'n cardioversie aanschouwen! Twee kolossale elektroden werden op de borst van een vrouw gezet. Ze kreeg een stroomstoot toegediend. Als gevolg van de klap rees ze plotseling, alsof ze zich doodschrok, in een eigenaardig verkrampte houding uit haar bed omhoog. Daarna smakte ze weer neer op de lakens. Alleen al bij de aanblik ervan brak het zweet me uit.
Wat heb ik als gevolg daarvan tegen die narcose en die schok opgezien! Toen het op een mooie zomerdag zover was, fietste ik 's morgens vroeg nuchter naar het ziekenhuis. Terug zou ik een taxi nemen, had ik mij voorgenomen. Om een uur of tien werd ik op een bed door twee plagerige verpleegsters naar een zaalrje gereden. Groengeklede mannen ontfermden zich over mij, koppelden mij aan monitors en stonden vervolgens vol bewondering naar een beeldscherm te staren. ‘Moet je kijken wat een prachtige fibrillaties,’ zei de één tegen de ander, ‘zo zie je ze toch maar zelden.’ Ik kreeg een narcoseprik, lag naar het plafond te staren, denkend: zie je wel, bij mij werkt zo'n roesmiddel niet. Vrijwel dadelijk daarna werd ik gewekt uit één van de liefelijkste dromen die ik ooit gehad heb. Op een zonnige voorjaarsdag met veel pril aprilgroen, en honderden helgele narcissen die zich kromden onder de voorjaarswind, wandelde ik op de begraafplaats waar mijn vader had gewerkt. In de verte zag ik de rook van zijn sigaret opstijgen uit een diep graf. Daarin was hij blijkbaar bezig. Voor ik hem had kunnen bereiken, werd ik wakker geroepen. Eén der groen gekleden deelde mij opgetogen mee: ‘Eén schok was voldoende.’
Toen ik weer buiten stond, bij mijn fiets, doortrok mij zo'n overweldigend geluksgevoel dat ik amper meer wist waar ik was en wat mij nu te doen stond. Uiteindelijk deed ik mijn fiets van het slot en zo kalm mogelijk reed ik in de warme augustuszon naar huis. Onderweg naar huis heb ik, in de Leidse Hout, een poosje bij een slootje in het water staan turen. Het water was helder en rimpelloos, de zon viel erin, je zag de bodem van het slootje, ik weet nog dat ik dacht dat dat toch eigenlijk het allermooiste is wat je op aarde kunt zien: een doodstil slootje met zo'n flinterdun laagje water dat de zon de bodem ervan moeiteloos bereiken kan.
Helaas bleek bij het eerstvolgende bezoek aan de cardioloog dat de boezemfibrillatie alweer schuchter zijn kop had opgestoken. Derhalve moest ik Sotacor blijven slikken. Marcoumar mocht ik vervangen door Ascal, wat het voordeel had dat ik het bezoek aan de trombosedienst achterwege kon laten.
Trouw slikte ik enige tijd Sotacor. Toen las ik in de medicijnenbijbel van Ivan Wolffers: ‘Sotalol (merknaam Sotacor) kan ernstige vergiftigingen veroorzaken.’ De schrik sloeg mij om het hart. Ik vervoegde mij bij mijn oude Leidse huisarts. Hij mat de bloeddruk, die veel te hoog bleek. Hij zou de cardioloog raadplegen over Sotacor. Blijkbaar verlaagde het bij mij de bloeddruk niet. Via de telefoon zei hij mij een dag later dat ik het bloeddrukverlagende middel Norvasc maar eens moest proberen. Daarnaast
| |
| |
moest ik echter, teneinde de hartritmestoornissen onder de duim te houden, Sotacor blijven slikken. De cardioloog had gezegd, zei hij mij, dat wat Wolffers over dat middel schreef, pure onzin was. Uiteraard wilde ik dat graag geloven, en ik had ook wel enige reden om Wolffers niet volledig op zijn woord te vertrouwen want wat hij bijvoorbeeld over wormen schrijft - daar valt wel 't een en ander op af te dingen.
Maar als mijn wantrouwen eenmaal gewekt is, geloof ik niemand meer. Toen ik de calciumantagonist Norvasc begon te slikken, en de bloeddruk onder invloed daarvan niet alleen dadelijk omlaag ging, maar ik mij ook terstond veel beter voelde en van boezemfibrillatie niet veel meer merkte, heb ik het stoutmoedige besluit genomen om Sotacor niet meer in te nemen. Lees je wat Wolffers schrijft over de gevaren van het slikken van zowel een bèta-blokker als een calcium-antagonist, dan lijkt dat een verstandig besluit. Helaas blijkt ook Norvasc, dat bij mij de bloeddruk naar een aanvaardbaar niveau laat dalen, niet zonder gevaren. Misschien kankerverwekkend, misschien de kans op een hartinfarct vergrotend. Slik ik het echter niet, dan stijgt de bloeddruk meteen onrustbarend. Volgens de cardioloog kan bij mij onder invloed van spanning, de systolische bloeddruk opeens duizelingwekkend stijgen. Daardoor ontstaan wervelingetjes in de bloedstroom, zoals je die ook ziet in snelstromend water. Komen die wervelingetjes in de hartboezem terecht, dan treedt boezemfibrillatie op.
Ik kom er dus niet onderuit een bloeddrukverlagend middel te slikken. Het staat me helemaal niet aan. Het is elke dag een vorm van zelfoverwinning om zo'n pil in te nemen. Mijn hele wezen verzet zich ertegen. Wolffers schrijft luchtigjes in zijn grootse boek dat je de bloeddruk ook omlaag kunt krijgen door meer te bewegen, veel groente en fruit te eten, jezelf te ontspannen, vierenhalve kilo af te vallen, weinig alcohol te drinken en te stoppen met roken. Ook zou het verstandig zijn om zo weinig mogelijk keukenzout te gebruiken. Hoe ik, die bijna elke dag kachelhout hak en zaag, schoffel en spit, flinke afstanden wandel en fiets, nog meer zou moeten bewegen is mij niet duidelijk. ‘Dagelijks 5 kilometer hardlopen,’ zegt Wolffers, ‘heeft al invloed.’ Ik geef eerlijk toe: elke dag vijf kilometer hardlopen breng ik niet op. En dat niet alleen uit angst voor slijtende knieën. Groente en fruit eet ik echter in zulke hoeveelheden dat ik adembenemend veel tijd doorbreng op het toilet. Ik ben al vel over been (1.85 meter, 78 kilo), dus hoe ik nog vierenhalve kilo zou moeten afvallen is mij een raadsel. Als ik dat zou presteren, zou je de Norvasc na 't innemen waarschijnlijk kunnen horen rinkelen bij zijn gang omlaag. Ik drink nooit meer dan één glas rode wijn per dag en stoppen met roken kan ik niet, omdat ik het nooit gedaan heb. Ik heb ook nog geprobeerd om de bloeddruk omlaag te krijgen door zoutloos te eten, elke dag op de nuchtere maag een gedroogde abrikoos te nemen, en eindeloos lange wandelingen te maken. Het heeft allemaal niet mogen baten. Norvasc lijkt onontkoombaar. Boezemfibrillatie en hartdilatatie, houd ik mijzelf dagelijks voor, is erger dan die vage kans op kanker of een hartinfarct. Norvasc is stellig minder gevaarlijk dan roken. Toch zou ik er heel wat voor overhebben als ik het niet meer hoefde te slikken.
Waarom zou ik er toch zo'n door merg en been gaande afkeer van hebben om pillen te slikken? De afkeer strekt zich ook uit naar heilzame vitaminepillen. Liever tien laxerende vitaminerijke kiwi's dan één zo'n onschuldig vitamine-c pilletje. Is het omdat mij op het Farmacologisch en Medisch Biologisch Laboratorium maar al te goed duidelijk is geworden dat het zeer de vraag is of die werkzame stoffen uit die heilzame pillen ooit ter bestemder plekke arriveren? Zoveel is zeker: wat je slikt aan Vitamine a tot en met e, wordt grotendeels direct via nieren en darmen weer afgevoerd.
Veel mensen vinden intussen baat bij het slikken van pillen. Dat blijkt al uit het wonderlijke feit dat placebo's zo goed werken. Ik wou maar dat ik niet op Farmacologie of het mbl had gewerkt. Dan zouden een paar druppels Apis per dag de bloeddruk misschien al verlagen!
|
|