[604]
Deze maand
Er is een vraag die wij niet meer kunnen beantwoorden, maar die juist daarom de moeite van het stellen waard is. Hoe ontwikkelde men een werkelijkheidsbesef in de tijd dat er geen dagelijks palet van kranten was, en geen dagelijks bombardement van een stuk of veertig televisiekanalen, en geen dagelijks gemurmureer van ten minste zoveel radiozenders?
Onze grootouders vernamen na een week of wat in de courant - die toen nog een oplage van soms een handvol had - over de beroeringen in Atjeh, en over het vergaan van de Titanic. Zij vertelden dat door aan anderen, en zo wist na een jaar iedereen het. Van interviews hadden zij nog nooit gehoord, laat staan van talkshows, discussieprogramma's of verkiezingsprognoses die zijn ‘opgeschoond van de vervuiling van de stemming voor de gemeenteraden’. Hoe zouden zij hun werkelijkheidsbesef hebben ontwikkeld? Ja, hadden zij wel een werkelijkheidsbesef? Of zelfs: bestond de werkelijkheid wel voordat de massamedia daarover berichtten?
Je hoeft geen postmodernist te zijn om te vermoeden dat niet onze grootouders beklagenswaardig zijn, maar dat wij misschien wel beklagenswaardig zijn. Het is zelfs niet onmogelijk dat wij ons werkelijkheidsbesef slechts bij gebrek aan beter ontlenen aan wat wij lezen in de krant en wat wij zien op de buis. Onze realiteit raakt daarmee steeds meer gevangen in de Bermuda-driehoek van dat wat door anderen wordt geschreven, dat wat door anderen wordt gesproken en dat wat door anderen in beeld wordt gebracht - en liefst nog gelijktijdig en met elkander in discussie ook.
Waarschijnlijk zullen historici over enkele decennia de grootste moeite hebben om hun beeld van onze tijd te baseren op slechts een van de massamedia. Zelfs wanneer men nu van een verblijf in het buitenland terugkeert, en probeert de kranten te lezen, wordt men dikwijls getroffen door het feit hoezeer bepaalde artikelen alleen te begrijpen zijn als men het journaal van de vorige dag heeft gezien. Zo zijn krantenkoppen als ‘Toch geen coup tegen minister’ al over enige tijd onverklaarbaar zonder kennisneming van de radio- en televisie uitzending van de vorige avond. Het nieuwsfeit wordt hier de vrucht van een driehoeksverhouding. - Maar wellicht is dit nu de kern van de kakofonie die wij informatiesamenleving noemen.
Bij dit alles is het goed te beseffen dat de media ons slechts voeren met het voedsel dat wij zelf wensen. Iedereen die klaagt over de toenemende info-tainment in de nieuwsvoorziening, moet beseffen dat hij klaagt over hetgeen hij zelf heeft gekozen. Zo is het interview niet voor niets populair als journalistieke vorm. Wij zijn voyeuristen in het diepst van onze gedachten, en dan komt het goed uit dat de anderen exhibitionisten zijn in het diepst van hun gedachten. De journalist bemiddelt slechts in deze verlangens. Maar daarbij rijst temidden van alle openbare intimiteiten onherroepelijk de vraag die Jan Pen in deze Hollands Maandblad onomwonden aan de orde stelt: ‘Kun je vrienden zijn met journalisten?’
Voor het overige deze maand in Hollands Maandblad veel balsem tegen het schrijnen van de werkelijkheid: proza van Russell Artus, Kerim Göçmen en Henk Weltevreden, een analyse door Emanuel Overbeeke van het zusterpaar Muziek & Poëzie in de Nederlandse letteren, gedichten van Jan de Bas, Mark Boog en Elisabeth Jansen. Bovendien is er een riposte van Hans Ree in antwoord op een boutade van een onzer redacteuren die was gericht tegen een badinage door een vaste medewerker. Dit alles zonder ontzag voor elkaar en zonder ontzag voor vage vragen inzake het werkelijkheidsbesef van onze grootouders - en zo zien wij het graag. - bb