| |
| |
| |
Tussenstop Suriname
Een natie tussen eigenhaat en zelfrespect
door Sjoerd de Jong
Het ging maar om een muurtje. - En hij zou ervoor uit Nederland komen.
Herman Brood, zanger, schilder en junkie, zou een muurtje van de ambassade in Paramaribo een nieuw verfje geven. Multiculturele graffiti moest het worden, met hulp van jonge Surinaamse kunstenaars. Het idee rees vorig jaar bij een Nederlandse restaurateur en kunstliefhebber in Paramaribo. In zijn verbouwde koloniale restaurant wilde hij dolgraag wat originele Broodzeefdrukken exposeren. De ambassade wilde best helpen om Brood en zijn entourage in Suriname te ontvangen, maar kon de kunstenaar dan niet meteen even een blind muurtje wat opvrolijken?
Voor wat hoort wat, tenslotte.
Een goed idee, en een uitkomst. De nieuwe Nederlandse ambassade ligt als een ruimteschip plompverloren in een oude woonwijk, en was al sinds de opening in 1996 belachelijk gemaakt door architecten, politici en journalisten. Het potsierlijke gebouw, de op één na grootste ambassade van Nederland, is ‘een misser’, schreef de voorzitter van de Unie van Architecten in Suriname en oud-minister van Openbare Werken F. Jankipersadsing op de opiniepagina van een Nederlands dagblad. ‘Dat Surinaamse vakgenoten last zouden hebben van enige jalousie de métier is een lachertje,’ noteerde hij, ‘De Surinaamse architect weet allang dat de ambassade puur een handelsvertegenwoordiging is. Het gaat er daarbij om, zoveel mogelijk van de zogenaamde ontwikkelingshulp terug te laten vloeien naar Nederland.’
De ambassade kon kortom nog wel een postkoloniaal verfje gebruiken. - Herman Brood wilde wel. Herman Broods manager wilde wel. De ambassade wilde wel. De Surinaamse kunstenaars wilden wel. Herman stuurde vast een paar zeefdrukken vooruit, met de tekst ‘Suriname: Respect’.
Maar de politiek wilde niet.
Net in die dagen vaardigde Nederland een internationaal arrestatiebevel uit tegen Surinames bekendste dealer, Desi Bouterse. Suriname bevroor de betrekkingen. De Nederlandse ambassade schrapte het filmprogramma in haar vrij toegankelijke Cultureel Centrum: de documentaire ‘Leve de Koningin’ zou voorlopig niet worden vertoond.
En ook een bezoek van Herman Brood, met alle publiciteit vandien, was opeens niet meer zo opportuun. Herman bleef in Nederland.
Een paar weken later, toen de crisis in de betrekkingen een kookpunt bereikte, schamperde Desi Bouterse in een redevoering dat de Nederlandse ambassade maar moest worden verbouwd tot opvangtehuis voor geestelijk gestoorden, want ‘die verblijven er toch al’. De zeefdruk met ‘Respect’ had hij nog wel in ontvangst genomen.
Nederland, de onderdrukker. - Alles wat in Suriname misgaat, kan altijd worden bijgeschreven op rekening van de oude kolonisator. Hoe hip de graffiti op de ambassade ook zal worden, de Surinamers zullen er altijd dezelfde boodschap in lezen: wij weten het beter.
In de wederzijdse betrekkingen staan al jarenlang Surinaamse chantage en zelfbedrog tegenover Nederlandse bedilzucht en onmacht. Help ons, want dat zijn jullie ons verplicht. Help ons niet, want we kunnen het zelf. Laat ons jullie helpen, want we kunnen het beter. Zoek het zelf maar uit, want wij weten het ook niet meer.
De werkelijkheid van een derdewereldland was terechtgekomen in een houdgreep van goede bedoelingen. Nederland wilde het beste van twee werelden. Suriname zelfstandig maken, zonder het aan zijn lot over te laten. Een oprisping van ethische politiek, waarmee Den Haag zowel het verwijt van onverschilligheid als dat van neokolonialisme probeerde te ontlopen.
De prijs van dat eeuwige pingpongspel tussen distantie en betrokkenheid was dat nooit een duidelijk idee werd ontwikkeld van Nederlands zakelijke en politieke belangen in Suriname. De in
| |
| |
Paramaribo veelbesproken ‘geheime agenda’ van Den Haag - het metafysische begrip waarmee Surinamers hun schaamte over het eigen falen proberen te camoufleren - is schrikbarend leeg.
Nederland, de verlosser. - Alles wat in Suriname misgaat, kan altijd op conto worden geschreven van de eigen onkunde, het eigen gebrek aan durf.
Een scène bij een benzinepomp, tijdens de grote schaarste van 1992. ‘Als wij Antillianen waren,’ schreeuwt een Surinamer in de lange rij wachtenden, ‘dan hadden we hier niet zo braaf gestaan voor een paar liter; dan was allang de fik erin gegaan.’ Kijk maar hoe bang ze in Nederland tegenwoordig zijn voor de eilandjeugd, bedoelde hij.
Maar wij zijn geen Antillianen. Niet meer sinds 1982 in ieder geval, toen Suriname kolkte van publieke woede, totdat de militairen vijftien critici oppakten en doodschoten. Ook in de wollige variant van het marxisme die militairen als Sital en Mijnals hadden geleend uit Nederland, kwam de waarheid uit een geweerloop. De Sociale Academie bleek trigger happy. - Het trauma had de Surinamers getemd. Nederland trok sterker dan ooit.
In 1972 had het toenmalige rijksdeel Suriname 380.000 inwoners. De migratie van Surinamers naar Nederland nam sprongsgewijs toe in de periode voorafgaand aan de onafhankelijkheid in 1975. Rond dat jaar vertrokken ongeveer 40.000 Surinamers, in 1979 en 1980 verlieten nog eens 25.000 inwoners het land. De meesten keerden niet terug. In Nederland wonen nu bijna 300.000 Surinamers.
Zo voedt Suriname zich nog steeds met het gedroomde Nederland, het beloofde land, waar alles en iedereen werkt. Dit leidt tot een nerveuze, lacherige schizofrenie in het Surinaamse openbare leven ten aanzien van ‘Holland’. Respect vecht met afkeer, de behoefte om nauwe banden te onderhouden - omwille van het geld en om de familie - met de grimmige wens om eindelijk verlost te zijn van Nederlandse betweterij.
Uit een opiniepeiling in 1995 bleek dat tweederde van de Surinamers vond dat Nederland zich ‘meer met zijn eigen zaken moet bemoeien’. Maar tegelijkertijd was ook tweederde het eens met de stelling dat ‘de banden met Nederland moeten worden aangehaald’. Zoals de sociale wetenschapper Entzinger ooit opmerkte over de moeilijke verhouding tussen het moederland en het voormalige rijksdeel: als Holland wegzinkt in de oceaan zal maar één natie treuren, Suriname. Tegelijk zullen veel Surinamers opgelucht ademhalen.
In de ranglijst van rijke landen hoort Suriname volgens de Wereldbank op de zeventiende plaats - wanneer tenminste het potentieel aan natuurlijke rijkdommen in aanmerking wordt genomen. In werkelijkheid hoort Suriname bij de arme landen van de Derde Wereld, met een inkomen per hoofd van de bevolking van niet meer dan 1.300 dollar per jaar.
Het gaat na jaren van economische malaise nu weer beter met Suriname, sinds de vorige regering de monetaire situatie heeft gestabiliseerd. Er worden geen miljoenen aan papiergeld meer bijgedrukt om gaten in de begroting te vullen, en de hyperinflatie van de Surinaamse gulden is eindelijk beteugeld. De handel bloeit, het volk werkt, het geld rolt.
En langzaam wendt het land de steven, weg van Nederland, naar Amerika. De protserigheid van een kapitalistische importcultuur tekent het straatbeeld in Paramaribo: shopping malls vol airco's, auto-toebehoren en hifi-apparatuur. Muzak en Spaans-Californische gevels. IJsjes uit Trinidad: bolletjes in de vorm van Amerikaanse televisiefiguren. Trek het plastic petje van het hoofd en in de schedel wacht heerlijk roomijs.
De regering pocht intussen nog steeds over het op gang brengen van ‘nationale productie’, over de ‘potentie’ van Suriname (het meest gebruikte woord onder politici te Paramaribo), en over de zegeningen van eigen fabrikaat. Het is de versteende retoriek van een versleten derdewereldrevolutie, die zich heeft overgeleverd aan de zegeningen van de global market.
V.S. Naipaul bestempelde de kleine Caraïbische naties als ‘gemaakte samenlevingen’ en ‘werkkampen’. Verslaafd geraakt aan hun afhankelijkheid van het Westen, zijn ze stuurloos nu de kolonisator zich heeft teruggetrokken. ‘Ze zullen altijd blijven consumeren,’ schreef Naipaul in zij n bundel The Overcrowded Barracoon uit 1972, ‘en nooit iets tot stand brengen’.
Hij dacht niet aan Suriname, maar ook daar is de halfslachtige onafhankelijkheid tastbaar. Het ongeloof in eigen kunnen, ondanks alle retoriek over de ‘potentie’ van het land. De fixatie
| |
| |
op eigenbelang en snel geld. De obsessie met luxe, van Amerikaanse makelij.
Sinds het aantreden van de nieuwe regering onder leiding van President van de Republiek Jules Wijdenbosch, is Suriname in de greep van de cronies van Desi Bouterse, een handvol desperado-zakenmannen, die rekenen op de cynische apathie van de bevolking om ongestraft te blijven voor hun zelfverrijking. De revolutie is geprivatiseerd. Zo vervalt het land van voormalige kolonie voor Hollanders tot particulier wingewest voor de happy few. - Piet Hein was toch ook een rover, verdedigen de Surinamers zich, en hij wordt nog steeds vereerd in Holland.
We staan aan de rand van een zwarte put. Het is half elf 's avonds en pikdonker. Uit de put klinkt het zachte gepruttel van een elektrische pomp.
‘Hier komt het zwembad,’ zegt mijn gastheer, een Nederlandse zakenman. Hij draait zich om en wijst naar binnen. ‘En daar de jacuzzi.’
We staan op een pas gestorte betonvloer, in het houten geraamte van wat een Latijnsamerikaanse villa moet worden, in een rustige buitenwijk van Paramaribo. Mijn gastheer heeft goed geboerd in Suriname - alles legaal, bezweert hij - en nu wil hij er, bijna in zijn zestigste levensjaar, van genieten.
Hij had me zijn succesverhaal verteld in een nieuwe Nederlandse kroeg, ‘Het Leidseplein’, in het oude centrum van de stad aan de Surinamerivier. Er waren sterke verhalen, er vielen klappen op de schouder, en er stroomde veel bier - tot de zakenman zich herinnerde dat de pomp in zijn zwembad moest worden afgezet, om drooglopen te voorkomen.
Alles was in orde, alleen van de bewaker was geen spoor. Mijn gastheer stoort zich aan die laksheid, maar niet te lang. Hij hoeft zich geen zorgen te maken, zegt hij. ‘Ik ken de juiste mensen. Bij mij wordt niet ingebroken.’
Gaat hij Nederland vaarwel zeggen, als dit huis klaar is? - Dat niet. Hij wil een apparte- | |
| |
mentje aanhouden in Amsterdam. Voor zijn vrouw.
De Surinaamse economie kromp vanaf 1978 met eenderde, maar vertoonde in 1995 en 1996 na monetaire hervormingen eindelijk weer groei, van respectievelijk vijf en drie procent. Het bnp beloopt ongeveer 1,5 miljard dollar per jaar.
Het gaat hem niet om geld, maar om geloof. - En hij is er speciaal voor uit Nederland gekomen.
Henk Binnendijk loopt het veld in, achter Ons Erf. Even alleen zijn met de Heer, in het gras. Huilen, huilen, huilen. De zendeling van de Evangelische Omroep heeft zojuist gesproken in de aula van Ons Erf, een cultureel centrum in Paramaribo, op vijf minuten fietsen van de Nederlandse ambassade.
De aula ligt wat verlaten op een stoffig terrein, voorbij een open fietsenstalling en een portiersloge. Betonnen pilaren, donkerbruin hekwerk; het uiterlijk van een derdewerelduniversiteit, verwikkeld in een slome strijd tegen het struikgewas. Binnendijk, een dag tevoren ingevlogen uit Amsterdam, houdt er ‘studies’, over Jezus, over het verhaal van Martha en Maria.
Een heldere, warme ochtend. De aula zit vol met creoolse moeders, in groepjes van drie of vier bij elkaar. Henk Binnendijk spreekt. ‘Zou u dat niet leuk vinden? Dat u geregistreerd staat in de hemel? Stel dat de hemel uw district kent. Staat u zo geregistreerd? Wilt u dat niet?’ - Hij fluistert. ‘Ik wel... ik wel.’
Hij was eens op een eiland. Daar zongen ze over de Heer. ‘Ik kon niet meezingen,’ zegt hij, ‘want ik kreeg tranen in mijn ogen. Omdat Jezus daar was. Ze zongen Holy, holy, holy. Ik kwam binnen toen het werd ingezet, en ik kwam binnen in de hemel. En ik kon niet meer. Huilen, huilen, huilen.’
Ja, Suriname moet iets met Jezus. Na de dood van Lazarus kreeg Jezus twee reacties, vertelt Henk Binnendijk. ‘Sommigen zeiden: zie hoe lief Hij hem had. Anderen zeiden: had hij hem niet eerder kunnen redden?’
‘In Suriname kom je meer mensen tegen die zeggen: zie hoe lief Hij hem had. In Nederland hebben we meer mensen van de tweede soort. Nederland is barstensvol kritische mensen. Ze hebben een heel lijstje kritiek op God. Jullie zijn daar veel milder in, dat is de zegen die nog op Suriname rust. Daar moeten jullie maar heel voorzichtig mee omgaan.’
De creoolse moeders ritselen met hun papieren. Ze zijn niet kritisch, en daar moeten ze maar dankbaar voor zijn.
Tussen 1667 en 1830 werden ruim 215.000 Afrikaanse slaven naar Suriname gebracht. Voor het werk op de plantages waren er zo'n 50.000 nodig, maar de slavenpopulatie moest voortdurend worden aangevuld vanwege het hoge sterftecijfer. Ze kon zichzelf niet in stand houden.
Wie staat er nog op uit de dood in Suriname? - In de volkswijk Tourtonne woonde een Javaans echtpaar. Een van de laatste boten uit Java had hen naar Suriname gebracht, als kleine kinderen. Zij ging snacks verkopen, hij werkte als tuinman. Ze waren analfabeet en spraken Maleis, met op den duur een beetje Nederlands.
Twee generaties later waren ze nog maar halve Surinamers geworden. Opa rookte zonder veel te zeggen zijn pakjes Van Nelle halfzware leeg, hem gestuurd door een kleindochter in Holland, terwijl hij op tv naar de hupsende, glimmende vrouwenlijven in Amerikaanse fitness-shows keek. Oma kookte. Af en toe kwam er bezoek van oude scheepsgenoten.
Hun enig kind, een zoon, werd hier geboren en zal hier, net als zij, sterven. Maar zíjn kinderen zijn doorgereisd naar Holland. - Zo oud is Suriname: een tussenstop van één generatie.
Kort voor de afschaffing van de slavernij in 1863 leefden ongeveer 60.000 slaven in Suriname. Uit Brits-Indië werden daarna tussen 1873 en 1917 ongeveer 34.000 hindoestaanse arbeiders aangevoerd. Uit Indonesië kwamen zo'n 33.000 Javanen. Suriname telt nu ongeveer 409.000 inwoners. Ruim de helft is jonger dan 25 jaar.
Soms komen ze terug, opgeladen met de energie van de voormalige kolonisator. Na 1980 om de revolutie te brengen, nu om het bedrijfsleven een nieuwe impuls te geven. Een geïmporteerde dekolonisatie, nog altijd schatplichtig aan het Westen.
Hij is kort van stuk, gezet. Snor en bril. Een wit overhemd, grijze broek. Een map met eigen werk. Nerveus. We nemen plaats in een zithoek van hotel Torarica, naast de vijver met tropische vissen.
Ingenieur Hubert Rampersad is repatriant uit Nederland, consultant voor strategisch management, aspirant-hoogleraar aan de universi- | |
| |
teit van Paramaribo, en columnist over economie en technologie voor De Ware Tijd. Hij was me aangeraden door Nita Ramcharan, hoofdredacteur van dat dagblad, als een hooggekwalificeerde Surinamer die na langdurig verblijf in Holland terugkeert om het vaderland te helpen opbouwen.
Hij schrijft er graag over. In een column over ‘strategisch management’ heet het: ‘De nadruk is dus nu komen te liggen op het overtuigend uitdragen van een gemeenschappelijke inspirerende visie op de onderneming, waarmee enerzijds in hoofdlijnen sturing aan de organisatie wordt gegeven en anderzijds de creativiteit en inventiviteit van de medewerkers worden gemobiliseerd.’
Hij praat er ook graag over. ‘Iedereen knipt ze uit, iedereen praat erover,’ zegt hij. ‘Dat komt: ik weet hoe het zit, op mijn terrein, en dat schrijf ik op. Ik kom met recepten, met oplossingen, tot in detail.’ Hij bukt voorover en grabbelt in zijn aktetas met papieren en krantenknipsels. ‘Heb je deze al gelezen?’
Hij komt uit een gezin dat het niet breed had, zijn vader was politieman. Een hindoestaanse vader. Streng. ‘Ik mocht thuis geen Surinaams praten. Ik moest naar de kerk.’
Zijn vader stond erop dat hij na zijn middelbare school verder leerde, in Holland. Hij vertrok, alleen, en volgde ‘vrijwel alle opleidingen’ op zijn gebied. ‘In sneltreinvaart. Als ik ergens aan begin, maak ik het af. mts, hts. Ik heb ze allemaal in recordtempo doorlopen.’
Na de tu begon hij een technisch adviesbureau in Almere. Zijn studieschuld van 60.000 gulden betaalde hij in één keer terug. Hij promoveerde in 1993 op Integrated and Simultaneous Design for Robotic Assembly. ‘Ik heb 52 publicaties op mijn naam staan. Meer dan de helft in Amerikaanse en Engelse bladen. Ik heb lezingen gehouden in Pittsburgh, in Singapore.’
En nu verspreidt Hubert Rampersad het woord van Hubert Rampersad in Suriname. Hij heeft zich gevestigd als particulier adviseur en is voorgedragen als hoogleraar aan de Anton de Komuniversiteit om een studierichting productietechnologie op te zetten. ‘Die moet er echt komen,’ zegt hij. ‘Tegenwoordig gaan studenten voor de stomste dingen naar Holland en blijven ze daar hangen.’
Hij zal het er druk mee krijgen, daarvan is hij overtuigd. Hij gaat ‘totaalprojecten’ doen, en reorganisaties bij bedrijven. ‘Downsizen. Minimaal dertig procent mensen laten afvloeien. Dat klinkt hard, maar het is nodig.’
En hij voelt de wind in de rug van veranderende tijden. ‘Er is hier momenteel een enorme belangstelling, zowel bij bedrijven als bij de overheid, voor productie-ontwikkeling. De tijd is rijp, zeker nu er een nieuwe regering is.’
Wat heeft hij met de regering te maken? - ‘De vorige regering was niet in mij geïnteresseerd. Wat wist Venetiaan van technologie? De huidige regering steunt mijn voordracht als hoogleraar. Ze hebben mijn overtocht betaald. Dat is toch redelijk? Ik heb alles opgegeven om hiernaartoe te komen. En wat ik in Nederland verdiende in een dag, daar doe ik hier straks als hoogleraar twee maanden over. Maar politiek blijf ik onafhankelijk, ik bekijk alles wetenschappelijk.’
Hij nam ook dingen mee. ‘Een hele bibliotheek, en een robot van Philips. Meegekregen om hier de nieuwe studierichting op poten te helpen.’
Heeft hij een verzoek tot naturalisatie ingediend? - ‘Nee, ik blijf Nederlander. Ik wil het nog even bekijken. Maar het is niet om een achterdeur open te houden. Ik kan overal terecht, ook in Amerika.’
Hij staat op, loopt naar de hotelbalie en vraagt waar een kopieerapparaat staat. In het kantoor van de manager zie ik hem in de blauwe gloed van het apparaat zijn artikelen voor me kopiëren. Als hij klaar is, vraag ik waarom hij eigenlijk terug wilde naar Suriname.
‘Ik had succes, zoals ik zei. Ik verdiende vijftienhonderd, tweeduizend gulden per uur. Ik reed in een bmw 316. Ik woonde in een elitebuurtje in Geldrop. Maar ik voelde me niet goed. Ik wilde terug. Je kunt hier wel komen en zeggen hoe het allemaal moet, maar dan krijg je te horen: rot maar op. Dat had ik vroeger ook, maar nu niet meer. Ik heb gekozen.’
Maar hoe kies je de juiste God? - In de beslotenheid van een kantoortje in Ons Erf praat Henk Binnendijk bedachtzaam verder over zijn geloof. Hij lijkt het huilen van een baby schuin achter hem niet op te merken.
Is Suriname een religieus land? - ‘Nu ja, religieus... Je hebt hier van alles, dat zeker. Pinkstergemeente, vrijmetselaars. Maar dat is geen winst. Er is nog een hoop te doen.’
Is hij jaloers op het evangelistenechtpaar Hoekema, dat geen genoegen neemt met het be- | |
| |
scheiden Ons Erf maar binnenkort vijf maal vijfduizend mensen hoopt te trekken in het vergadercentrum Ocer? - ‘Oh nee. Ja, zij pakken het grootschaliger aan dan wij. Een andere aanpak. Maar het effect merk je pas in de hemel.’
Wat vindt hij van de Surinamers die zijn studies bezoeken? - ‘Ik vind het heerlijke mensen. Open, aardig. Ze hebben wat wij niet hebben: een andere geloofsbeleving. Emotioneler.’
Hij kijkt me aan. Dit is gevaarlijk terrein. ‘Ze beleven het geloof meer vanuit het gevoel. Dat heeft voordelen en nadelen. Ik ergerde me aan de zangdienst. Al dat handen heffen naar de Heer. Het hele lichaam komt eraan te pas. Daar heb ik iets van gezegd.’
Waarom? - ‘Het gaat erom de geest aan te spreken, niet alleen de emoties. In Nederland wordt vaak vanuit het verstand geloofd. Dat is ook niet goed. Maar het moet ook niet alleen om de emotie gaan. Je kunt wel thuis tobben over je problemen en dan hier blij je handen heffen naar de Heer. Maar je moet thuis en in de dienst dezelfde persoon zijn.’
Is die blijdschap geen troost? - ‘Ja, even er helemaal uit zijn. Dat gevoel. Maar het schiet te ver door. Dat is de aard van het volk. Je moet die accepteren, je moet er mee werken. Maar het kan ook leiden tot spirituele schizofrenie.’
Het probleem is, zegt hij, dat de voederbak te hoog hangt.
‘Zoals in Nederland voor het volk de theologie te verstandelijk is geworden, zo is het hier te emotioneel. Die bak hangt te hoog. Je moet het volk natuurlijk tegemoet komen, dat wel. Maar het is niet zo dat iemand die gaat staan, al wat dichter bij God is dan iemand die blijft zitten. En dat wie zijn handen heft nog hoger is, en iemand die danst helemaal.’
Waarom niet? - ‘God kijkt in de harten.’
Vrijwel alle Surinamers zijn gelovig. Onder creolen zijn de evangelische broedergemeente en de roomskatholieke kerk het belangrijkst. Sinds de economische crisis van de jaren negentig zijn persoonlijke, evangelische bewegingen naar Amerikaanse snit sterk in opkomst.
Zeven uur 's avonds. Een loods aan de Wilhelminastraat. De Wilhelminastraat is een drukke doorvoerweg in Noord-Paramaribo, waar de oude, houten huizen plaatsmaken voor witte nieuwbouw. Het groepje evangelisten verzamelt zich schuin tegenover het nieuwe Shell benzinestation. Het is pikdonker, de christenen worden in hun gebed alleen verlicht door langsschietende koplampen en, aan de overkant van de weg, de gele gloed van het benzinestation.
We staan in een van de groepjes die, met de zegen van Henk Binnendijk, deze avond de straten van Paramaribo intrekken om de boodschap van de Heer te verspreiden. Lopend, van poort naar poort. Op een formulier kunnen we aankruisen of de bezochte schapen de boodschap hebben aangehoord, Jezus hebben aangenomen, of alleen het begeleidende boekje.
Marita, een stralende creoolse, is nieuw in de groep, dit is haar eerste keer. Maar direct is ze het onuitgesproken middelpunt. Ze komt uit Nederland. Jong, lang en slank. Golvend ontkroesd haar. Een rood ritspak en pumps. Steelse, bewonderende blikken van de rest.
En ze is niet eens hiervoor uit Nederland gekomen. Haar man kon maar niet wennen aan het leven als ambtenaar in Holland. Hij wilde terug, en zij ging mee. Hij zoekt goud op een eigen concessie in het binnenland, zij verspreidt het woord van God in de stad.
Marita belooft me mee te nemen op evengelisatie door de wijk Ma Retraite. Haar vriendin Bianca gaat mee, een lichtgekleurde vrouw in vlotte zomerkleding, een zonnebril gehaakt in haar blouse.
Van 1992 tot 1996 was in Suriname een coalitie van ‘oude’ politieke partijen onder leiding van President Venetiaan aan de macht, gesteund door Nederland. In 1996 viel deze coalitie, na nieuwe verkiezingen, uiteen. Daarna kwam de ndp, de partij van Bouterse, aan het bewind.
Hans Prade noteert een Nederlands telefoonnummer in zijn agenda. Wie weet. - Hij staat op het punt van vertrekken. Nog een paar maanden verlof en dan wacht de oversteek naar Holland. Een verblijf bij kinderen. Een waagstuk, met een Surinaams pensioen.
Is zijn werk voor niets geweest? - ‘Ik hoop dat ik een rolmodel ben voor sommige mensen. Als ik het niet had gedaan was Suriname misschien al halfleeg geweest. Je moet je plicht doen. Het gaat niet om het resultaat. Dat is wel een westers standpunt, maar niet christelijk.’
Spijt heeft hij niet. ‘Ik moest hier steeds vaker denken aan die tekst uit Hamlet: There is method in this madness. Hier niet. Hier is het alleen maar madness.’
| |
| |
De Beflijster is een Trekgast
Prade, voorzitter van de Rekenkamer van Suriname, verspreidt zijn woord in een leeg kantoor. Er is geen papier, want de regering stuurt al maanden geen stukken meer op. En er zijn geen mensen, want in vacatures is al maanden niet voorzien. Op de personal computer van de voorzitter van de Surinaamse Rekenkamer draait permanent een screen saver
Wat doet hij hier nog? ‘We helpen wel eens wat studenten die onderzoek komen doen,’ zegt hij. ‘En we schrijven af en toe stukjes voor de krant.’
De Surinaamse Rekenkamer draait in het luchtledige.
Het moest er een keer van komen. ‘Dit werk heeft nooit hoge status gehad, dat heeft op zichzelf niets met militairen te maken. Het beperkt houden van informatie is een bureaucratisch belang. En een basis voor corruptie.’
Prade, geschoold in Nederland, stelde die corruptie aan de kaak. Tot vermaak van het publiek. De Surinamers genoten van zijn sappige jaarverslagen (‘Antwoord van de minister bleef uit’, ‘De minister bleef het antwoord schuldig’,
| |
| |
‘Tot op heden werd geen antwoord van de minister ontvangen’, en zo meer). Hij grimast. ‘Het publiek vindt het wel leuk wat we doen. Maar aan de grondslagen van onze kritiek gaat men voorbij.’
De huidige president werkt in een staat die hij zelf uitholt. Jaarrekeningen van departementen worden nooit ontvangen. Begrotingen evenmin. ‘Ik kan ze wel achterhalen als ik wil,’ zegt de voorzitter van de Rekenkamer, ‘maar dat doe ik niet. Ze moeten het netjes komen brengen.’
Wie regeert het land? - De president en zijn vrienden. ‘Surinaamse machthebbers zijn altijd arrogant, maar deze lui overtreffen alles. De onbeschaamdheid is ontstellend. De president verkondigt onwaarheden. Hij zegt maar wat. Hij praat in strijd met de wet. Hij is een klassieke Surinamer, deze meneer. Hij gelooft in de magie van het woord.’
De regering van president Wijdenbosch regeert Suriname per ‘task force’, ingesteld door de president om allerlei problemen op te lossen. Het beleidskabinet van de president bestaat uit geclusterde beleidstaken en telt elf hoofdcoördinatoren. Secretaris-generaal is de oud-militair Iwan Graanoogst. Alle belangrijke zaken worden besproken met de Adviseur van Staat, Desi Bouterse.
‘Geen mens die weet wat die figuren doen en mogen,’ zegt Hans Prade. ‘Ze zijn van God los. Sommigen meten zich allerlei bevoegdheden aan, op grond waarvan? Het woord van de president, die ook maar wat zegt.’
Het leiderschap is autoritair, had Hubert Rampersad gezegd. Toch is hier de ‘participatie’ ontdekt: binnen de inner circle van Desi Bouterse. De schaduwmacht in Suriname, waar het land wordt geleid als een besloten vennootschap: de BV Suriname, met unieke regelingen voor provisie, bonussen en winstdeling.
Officieel drijft Suriname economisch nog steeds op de bauxiet, die zeventig procent van de export en zestig procent van de inkomstenbelasting uitmaakt. Maar de ostentatieve welvaart van de elite, en de wilde bloei van de handel, zijn niet verklaarbaar uit die cijfers.
We stuiven door de straten in haar zwarte Nissan terreinwagen. Marita stuurt en praat. Over haar man, over haar vrijwilligerswerk bij het evangelische radiostation Sjaloom, over haar kind.
Een jong Javaans stel ontvangt ons. Hij in een mouwloos shirt, zij in een dunne jurk. Hij laat zijn mond openvallen, zij knijpt haar ogen wantrouwig toe. Marita bijt zich vast in de jongen.
Ze zijn moslim, maar dit is geen botsing van geloven. Dit is een botsing tussen vrouwen. Marita leest het boekje voor. Ze ratelt over het leven, over de vier geestelijke wetten. Wet één: God heeft u lief en heeft een plan met uw leven. Tot en met wet vier: wij moeten Christus aanvaarden. Ze laat een schematische tekening zien van een terreinwagen met benzinepomp en aanhangwagen. De auto is God en Zijn Woord, de aanhangwagen is het gevoel, en de benzine, dat is het geloof.
Ze vraagt het stel mee te bidden. De jongen sluit zijn ogen; het meisje blijft naar hem gluren. Met haar ogen probeert ze de voederbak voor hem weg te trekken.
‘Hebben ze Jezus aanvaard?’ vraag ik als we weggaan. - ‘Hij wel,’ zegt Marita. ‘Zij kende hem al.’
Dat voorjaar kwam de val van de Rekenkamer. Hans Prade ontdekte staatsgelden op een privérekening van de president. Honderd miljoen gulden, zonder duidelijk oogmerk en in geen enkele boekhouding opgenomen. In april was het geld verdwenen. Maar er kwam direct weer honderd miljoen bij.
De president kondigde een nieuw ‘ordeningsbeleid’ af. De Rekenkamer zou niet meer automatisch alle stukken krijgen waar hij om vroeg.
De Rekenkamer onthulde de kosten van de verjaardag van de president: 26,2 miljoen gulden voor een privéfeest. ‘Dat heeft hem erg getroffen,’ glimlacht Prade. ‘Toen heeft hij gezegd dat hij niet meer met Prade kon werken.’
In het parlement, waar de coalitie van de president de meerderheid heeft, werd een motie ingediend om het vertrouwen in de voorzitter van de Rekenkamer op te zeggen. ‘Ik werd weggestuurd bij de vergadering van het parlement. Thuis hoorde ik op de radio dat ik in de vergaderzaal was “gesignaleerd”. Alsof ik een crimineel ben.’
Op een vrijdag in juli werd de motie aangenomen. ‘Toen hebben wij een verklaring afgelegd. Ik dacht: de bevolking komt in opstand. In feite was de grondwet buiten werking gesteld. Een coup van regering en parlement. Maar er gebeurde niets. Men werd er niet warm of koud van.’
Prade nam verlof. Hij begon zijn koffers te pakken.
| |
| |
De informele economie van Suriname - smokkel van vis, brandstof, goud, hout en drugs - moet groter zijn dan de officiële. Volgens een schatting van de Surinaamse politie bedraagt alleen al de opbrengst uit drugssmokkel 750 miljoen gulden per jaar.
Een paar dagen later zie ik Hubert Rampersad weer, op televisie. Wat schuchter dit keer, en met stropdas. Hij is te gast in het programma ‘Na het Nieuws’ op de staatsomroep stvs, waarin presentator Humbert Pinas welwillende prominenten ondervraagt.
Humbert Pinas gold al jaren als een sympathisant van de Bouterse-revolutie. Begin jaren tachtig keerde hij uit Nederland terug naar Suriname, om het land te helpen ontwikkelen. Ik ontmoette hem twee jaar geleden, toen hij zijn nationale inzet alweer had geprivatiseerd. Hij werkte voor dollars als voorlichter van het Indonesische bedrijf Musa, druk bezig met houtkap in het binnenland.
Pinas stond me te woord op het stoffige erf van het Musa-hoofdkantoor aan de Surinamerivier. Hij legde uit dat Musa het beste voor had met Suriname. Het land moest immers nog steeds ‘ontwikkeld’ worden, de ‘potentie’ benut. ‘Wie over Suriname vliegt, ziet één grote groene boerenkool - die hulpbronnen moeten toch worden ‘aangeboord’? Hij draaide het af als een rituele boodschap, en hij leek halfovertuigd door zijn eigen enthousiasme.
Humbert Pinas bood een reisje aan. Hij beloofde me die week mee te nemen door het binnenland naar de Musa-concessie in West-Suriname, om zelf te kijken wat Musa daar deed. Maar kennelijk had iets in ons gesprek toch zijn wantrouwen gewekt. Telefoontjes bleven onbeantwoord. Humbert was niet thuis en Humbert was niet op kantoor.
Nu pas vind ik hem terug. Keurig in hagelwit overhemd en das, gecoiffeerde snor, vingertoppen sereen tegen elkaar gedrukt zoals het hoort in een serieus praatprogramma. Een minzame gastheer tegenover de nerveuze Nederlander Hubert, mederepatriant en hoogleraar-in-spe.
Hubert Rampersad mag uitleggen waarom de regering er goed aan doet grote buitenlandse investeerders als het Zuid-Koreaanse Daewoo aan te trekken, en waarom dat geen uitverkoop van de nationale productie is, zoals vakbonden en oppositie in het parlement roepen.
Zo overweldigend als hij was tegenover mij, de Hollandse journalist, zo onderdanig is hij tegenover zijn bijna-naamgenoot van de Staatstelevisie. Gaandeweg het gesprek staat hij zelfs zijn naam af en spreekt zijn glimlachende ondervrager aan met ‘Hubert’. Zo wordt het tweegesprek nog meer een monoloog dan het al was.
‘Waarom komt het niet los in dit land?’ vraagt Humbert. ‘Hoe moeten we ons ontwikkelen?’ En hij biedt zelf al een oer-Hollands antwoord aan: ‘Wat de boer niet kent, dat vreet-ie niet. Is dat het?’ Een glimp van de vorige Humbert Pinas - joviaal, onbehouwen.
Ook Hubert doet er nu een schepje bovenop. ‘Kennis, Humbert. Kennis is zo verdomde belangrijk...’
Aan het einde van het gesprek moet hem nog even iets van het hart. Hij wil graag ‘vanaf deze plek’ een beroep doen op de overheid. Want hij heeft nu wel die robot meegenomen, maar de universiteit heeft zijn kleinood gestald onder een afdakje - en dat lekt. Of daar niet snel iets aan gedaan kan worden, giechelt Hubert gegeneerd. Humbert grijnst met hem mee. - Hopeloos, wij Surinamers.
Vorig jaar overleed in de wijk Tourtonne een Javaanse oma. Bij haar begrafenis kwam een handvol schepelingen samen. De meesten hadden haar al in geen jaren opgezocht. Maar hoe oud of gebrekkig ze ook waren, dit bezoek waren ze aan haar verplicht.
De boot was een band voor het leven.
's Avonds ontmoet ik kennissen in het restaurant van de Surinaamse Herman Brood-liefhebber. Een koloniaal pand, vlak bij de rivier. Nederlandse vrouwen in avondjurk en decolleté. Aan de muur: een zeefdruk van Herman Brood. Met de tekst ‘Suriname: Respect’. - Maar waarvoor?
Vlak voor ik vertrek, spreek ik Marita. Ze had nog aan me gedacht, zegt ze. Ze had een vliegtuig horen overkomen.
Naar Holland.
|
|