| |
| |
| |
Denk aan de portier
Een hoorspel
(Naar Shakespeares Macbeth)
door Aat Ceelen
personen:
Portier |
Vrouw van de portier |
‘Knock, knock, knock. Who's there, i'th'name of Belzebub?’
(Geklop)
Wie bonst er in de nacht?
Stil, 't was maar een droom.
Niemand anders dan jijzelf, gek
- wat?, angstig voor mijzelf?
Geen ander is hier, ja, want ik ben ik.
Is hier een fantoom? Nee. Ik ben hier.
Ik ben de onnozele slaper
als een hond in zijn hondenmand,
onder zijn hondendeken, naast zijn teef,
Maar wacht: zo ben ik hond,
maar toch geen waakhond dan,
Draag ik strikken soms, is mijn haar getrimd
Met mijn steekneus zeker, gaat leggen, achterlijk.
met die tocht uit mijn schuur,
maar niet elke stinker is een hond,
menig mens verslaat in stinken
het hele natte hondenpak bijeen.
Keeshond dan? Ben ik een kezer?
Ik sta graag op mijn neus
dans graag de kwispeldans...
(Geklop)
Wat bonst daar op mijn slaap?
Vuile kater, razend bloed?
Wie kwebbelt in mijn kop?
Zit mijn kop nog op mijn romp?
Ik ben het. Wie? Ik. O jij.
Hou dan mijn kop, zodat ik slapen kan.
De roes moet ronken, zagen, zagen, zwaar zagen.
Geen kiertje wil ik in mijn slaap.
of binnen stulpen de drochtige wezens,
niet uit een vrouw geboren,
maar van hersens gebakken,
gekleid uit waanzin, waanzin, waanzin...
zulke duivels voortbrengen.
Het zal niet de drank geweest zijn, dat is het.
Het zal het dolkruid geweest zijn,
het eten van het dolkruid,
het dolkruid dat de hersens hollen laat.
O!, nu medicijn dat de hersens weer in boeien
van drank en dolkruid vol.
Ooit was ik nuchter toch...
poortwachter... op mijn post... bij de poort...
Ik had een deurtje, zoals dat heet.
| |
| |
op die pet stond geschreven: portier
liet de hoge gasten binnen.
Denk ook aan de portier, sprak ik
dat men mij niet op zou merken,
zou denken dat de poort zomaar openzwaaide
door een onzichtbare hand.
Nee... mijn hand moet zichtbaar zijn
mijn hand is een portiershand
maakt een bedje voor de munt
een warm bedje voor het koude zilver
het geld begint gelijk te gloeien
smelt in de warme portiershand...
ik zal je diep, diep wegstoppen,
onder mijn warme lappen verstoppen zal ik je.
Je wilt toch niet dat zij je vindt
Je wilt toch niet in haar klauwen vallen
in haar leren huishoudportemonnee
Je wilt toch niet naar de bakker gebracht worden
je wilt toch veel liever bij mij blijven...
met mij meegaan naar 't café
Je wilt toch rollen, lief geldje mijn
Ik zoek je, hier onder mijn lappen...
weg!... weg ben je!... vervloekte Hecate!
heeft ze je in mijn slaap,
‘al 't geld voor brood en kinderschaar’
niet ver... hier naast mij...
naast deze arme hond een valse kat.
Hoe past het in één mand?
Ik zou die kat in de kelder moeten metselen...
Moorddadig plan, snood gesmeed,
laffe hond... laffe, laffe hond...
maak me klein, klein, klein,
met mijn geschramde neus.
nu een kleumse, kouwelijke kat.
Ze kruipt tegen me aan...
tegen m'n warme dronken lijf...
maar nooit zo goed of ze vindt 'm
‘onnozelaar, niksnut, portier,
kan je geneens pooier zijn,
Onnozelaar, niksnut, portier
kan je geeneens pooier zijn
waarom hou je nooit een toespraak,
slacht je nooit iemand af,
maar op de ellebogen niks als vel,
wil je altijd een hond blijven,
kwijlend voor goedkope worst,
zoals de man is braadt men de worst,
| |
| |
dringt dat tot je hersens door?
kijk hoe de buren erbij zitten,
de muizen vallen door de kieren
hoe steek ik de kinders in het pak
van één munt in de maand?
ik wil nylons en een rashond,
ik wil een auto en geen brommer,
de gebraden haan uithangen, dat kan je,
in je nest leggen, dat kan je
ik wil zeggen: doe dit, doe dat,
en dat het dan ook gebeurt,
ik wil dat de mensen zeggen:
kijk, dat is de vrouw van...
en dat ze dan bewonderend knikken,
ik wil dat je in het kabinet komt,
waarom zit je niet in het kabinet,
als minister van... van... van...
zaken, ja zaken, belangrijke zaken,
zaken die een ieder boven de pet gaan,
behalve jou, omdat je daar minister van bent,
nou? waarom? waarom ben je een hond en geen
waarom word je geschopt en schop je niet zelf?
waarom hebben je schoenen geen stalen neuzen,
heb je helemaal geen schoenen,
maar pantoffels, laffe pantoffels,
doe je sokken in de mand als ik dat zeg!
waar zit je schaamte, je trots, tussen je benen?
je bent van voor de oorlog,
zielige zeikstaaf, met je zoute knop,
miserabele worm, bediende, knecht, slaaf,
klim dan toch, klootzak, klim,
zodat je in de krant komt,
met een foto en winstcijfers,
ik wil geen Trijn meer heten,
ik wil Fortuna heten, versta je,
of moet ik het in je oor gieten, als gif,
moet ik kwijnen in een huwelijk van twee wijven?
moet ik hier de vent zijn?
meneer wil dit, meneer wil dat,
maar wil z'n poten niet nat maken,
is dat een beroep voor een volwassen vent,
waarom ben je geen koning, zakenman,
niks kan je, niks ben je,
minder dan een zuigeling ben je,
wil van m'n borsten drinken,
maar ik schift m'n melk tot gal voor je,
ik ruk m'n tepel uit je bek en sla je schedel in...
(Geklop)
je adem van zwarte hellesmook...
Want dit is mijn enig geluk:
dat je niet praat in je slaap
Verbeeld je, ik had me al verhangen...
(Geklop)
Bonst het hier achter mijn ribben,
Een geest... wie bonst in de nacht...
of uilgeschreeuw en krekelpiep...
| |
| |
Muts van Marinus van der Lubbe met gedicht van Marinus van der Lubbe
of is het mijn dronken bloed dat raast...
Hoor ik of hallucineer ik...
klop op de deur van de hel,
er zal u altijd opengedaan worden.
leg uw ziel maar in z'n hand...
Hebben jullie een zakdoek bij je...
want zweten zullen jullie hier,
dachten jullie je de hemel in te likken?...
klop op Beezebubs poort en haal mij niet uit
mijn onnozele, dronken slaap...
De slaap, dat heerlijk bad van de vermoeiden,
dat hoofdgerecht van 's levens dis...
god, wat een armzalig maal voor een portier
ik begon met een bekpleziertje,
daarna een kalf, een heel paard half,
en dan, het schransen nog niet moe,
(Geklop)
Ze willen erin, die pierlala's...
Want pierlala's moeten het toch wel zijn...
Waak ik... slaap ik... of... of... of...
aller aller elllendigste der slapen!
Hoe mooi is de diepe slaap, de hele slaap
zo nabij die eeuwige slaap...
als Adam in het paradijs...
als het lam tussen de leeuwen...
Hoe mooi is ook het halve waken van de dronkenschap
de roes die de wereld vaagt en kleurt
de aarde niet meer plat ziet,
| |
| |
en wazig... wazig... wazig...
(Geklop)
waar je niet weet of 't het kloppen op de poort is
of't het bonken van je hart is
Hoe hels het halve slapen
met één oog nog gesloten in de droom...
het andere ziende in het zwart van de nacht...
Wie bonkt daar op de poort...
Komen jullie kwellen hier
de arme dronkaard die ik ben?
lichtschuw middernachtsgebroed...
Roeren in de ketel met wolventand en ingewand,
met mummiesap en bloed van raven
een Turkenneus... een negerteen...
een tijgermaag en apenbloed erbij
zo laten ze die ketel helsoep koken...
heel de aarde heeft de koorts en rilt
schoorstenen storten neer
en in de lucht klinkt geweeklag en doodsgerochel...
(Rumoer en geschreeuw, als van ver)
Schreeuwde iemand moord...
een doodsklok ter hemelvaart of hel?
Wie lacht daar in zijn slaap...
wie roept van nooit meer slapen,
is dat de uil wiens nachtgroet onheil krijst...
Wat wekte mij, zo half, zo raar...
heb ik soms in m'n eigen nest...
O! dit drassig grafmatras!...
zo rijk aan sap van tranen, zweet en... en... en
op naar het warme deel...
het warme vet van wettig wijf en echtgenote
en snel haar pan ontbloot
zo slapend nu... zo stil...
hoe bemin ik u in uw slaap
uit uw mond geen gekrijs nu...
alleen uw zacht gefluit...
in plaats van wijf of Trijn...
als lokmuziek uit een land van vlees...
Mij woelen lang vergeten dingen door het doffe brein,
de aanblik van uw leest verzacht mijn zerigheden...
het zou de moedereend maar wekken.
De eerste haan heeft al gekraaid
en voor het tweede kraaien
moet het liefdesspel gespeeld zijn.
Ik ga u poken in uw gemacht...
Waar is mijn gereedschap...
in welke plooi verstopt...
wat is vlees, wat wambuis...
| |
| |
heb ik beet of is het enkel vel...
nee, wacht, wel degelijk mijn trots is wat ik hier voel...
Hou vast... laat niet los, deze goede vrind...
maar dra gestijfseld met wat handgemak...
m'n bloed is in beweging...
rooie ruiters van de lust...
de elfde vinger opgezet...
bloed, raas niet in m'n kop,
al wat vouwt en schrompelt,
poken, poken, poken, dubbel stoken...
m'n hart!... m'n hart!...
ik krijg geen asem meer...
O!... O!... O!... Miserabel hangding
nu grijpend in het niets...
slap op de drempel van de drollenschuur...
De hele nacht om roemers wijn gebruld...
een slaap vol draai en woel
en zeik zo veel als van een schillenpaard.
| |
| |
maar het verhinderde de daad.
De drank speelt met de ontucht de verraaier
hij wekt die en hij nekt die.
maar heet haar heen te gaan.
maar maakt tot laffe bloed...
(Geklop)
(Geklop)
laat me slapen, klopgeesten,
een christenmens zo te sarren...
(Geklop)
doorgewinterde pestlijders
godschenners... aarsmaaien... valsleiers...
praalhanzen... apen... halfbaksels...
(Geklop)
Ja!... tafelschuimers... hondentroep...
bedluizen... langvingers...
(Geklop)
Ja!, krijg het heupjicht...
Ik kan niet heksen... melaatsen...
zo uit z'n slaap te halen
bordeelbouleerders... copulanten...
mangelaars... bluffers... kwellers...
boevenpak met rimpelzak...
de tering in jullie holle beenderen
adders... schooiers... suikerbakkers... bedorvenen...
(Geklop)
Ja!... mispelmensen... kwisters... gieren...
mestzwijnen... rioolridders... narren...
schuim... kalknagels... kamelen... afgekookten...
met jullie paardenmanieren...
aartsschimmelige zuurdeegklompen...
wolvinnengebroedsel... pusputten... zwakhoofden...
lijkenvocht... schoelje...
(Geklop)
nachtgespuis... voortijdig geborenen...
guichelduivels... bloedgierigen.
onrechtkwekers... kaalkruinen... moederschenners...
(Gerinkel van sleutels, gepiep van een deur)
Treedt u toch vooral binnen!
een arme onmachtige man...
|
|