Hollands Maandblad. Jaargang 1997 (590-601)
(1997)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
H.H. ter BalktWat de electronen vertellen over de geest van Rome, meer dan een eeuw geledenZeventig stemmen, tachtig stemmen
van Pinksteren spraken toen nog niet
in de straten van de hoofdsteden en
de kleine steden. Dat was omstreeks
het midden van de negentiende eeuw.
De romantiek en de laatste geestdrift
staken toen de kop op in geschriften
en op gevelstenen. Als rolling stones
vijf voet hoog, vlogen Shelley, Keats
en Byron toen naar Napels en Rome.
Voor het laatst leek het riep kracht
en hier zie je nog Mickiewicz die Ode
aan de Jeugd schreef die toen heel
befaamd was in Polen. Byron hinkte
naar Griekenland, het blauw vond hem.
Gogols kaars was in de Via Gregoriana.
IJssalons verkoelden de revolutie in
80 × 70 smaken, citroen, pistache en
vanille zijn de kleuren van luxe. Op
het graf van Keats spint de zwarte kat.
En november huilt nog een deuntje
over het Park Borghese. Triomfbogen
schoon onvervaard, hadden het alle wel
bijna gehad. Keats bevocht zichzelf,
Shelley de zee die hem naar huis bracht.
M. stierf. Waarom ontbreken in Rome
nummer 114 en 115. Wie telt de druppels.
Die van de Negentiende Tijdzee dezelfde
regens op nieuwe stenen. Voleinding half;
halve triomfen. Bij gebrek aan wereld
en beter, hakken de dichters werelden
van anderen in elkaar. Schrikbarend
kleine slagvelden. De regens regenen
harder en de uren die stuur behoeven
verglijden leger dan ooit vroeger heen.
M., Adam Mickiewicz, Pools dichter en vrijheidsstrijder (1798-1855), zijn gevelsteen in de Via del Pozzetto op nr 113. De nummers 114 en 115 ontbreken. | |
[pagina 77]
| |
Hymne aan de walnotenboomBlijf af van de vruchten van de walnotenboom,
schudt niet aan zijn takken en zijn stam,
wie zich de vruchten toeëigent, wie beslag legt,
liefdeloos, die zal het niet goed gaan.
Wie de walnotenboom pijnigt, zal sterven.
Lang leve de walnotenboom, moge hij leven in vreugde.
Hij is de eenhuizige rijkdragende.
Hem kwaad berokkenen is er niet bij.
Het zegel beschermt hem, het onverzwakte schild houdt stand.
Niemand steelt van de walnotenboom.
Die het wel doen die zullen zeker inslapen.
Negen kruiden beschermen de walnotenboom.
Fladder weg, ruisende spoken.
Fladder weg, dertien plagen en pijnen.
Eil Yggdrasil moet wel een walnotenboom zijn.
Helder zijn in voorjaar en zomer de bladeren.
Blijf met je licht.
| |
[pagina 78]
| |
‘Ook ik was in Arcadië’Ga naar voetnoot*... De verte verglijdt in wolken bijna Pruisisch
blauw. Een gat is een bromvlieg en Arcadië,
hier geschilderd door Barbieri is erg duister.
Was het uiltje er niet, maar dat is er juist wel.
Bij de boom die slordig is, verfde de Schele
de witte en de rode doodgraver, beiden
leunend op hun schopsteel, maar schoppen zijn dat niet,
eerder stokken, en waarmee groeven zij dan wel?
Omstreeks 1618 snelde dit tafereel
het linnen op. Je ziet er salamander, muis
en rups op bivak bij de groteske schedel
van een reus die als een steenklomp het landschap vult.
De doodgravers zijn niet pluis, hun onderlichaam,
mouw en stok zijn met de boomwortels versmolten
en met de grond. Het klopt niet erg, Guercino.
O, verwaaid uiltje, weg uit dit Arcadië.
| |
[pagina 79]
| |
ronald tolman
Risico Geboren in 1948; illustreert Hollands Maandblad sinds nummer 440/441, juli/augustus 1984 |
|