| |
| |
| |
Fluiten in het donker
door Jan Pen
Het Hollands Maandblad bestaat sinds 1963, en als we het Hollands Weekblad meetellen sinds 1959. Dit is het zeshonderdste nummer. Wanneer men het maken van een literair tijdschrift ah een investering met een groot risico beschouwt, heeft dit bij het Hollands Maandblad een zeker rendement - een cultureel rendement - opgeleverd. Al was het maar omdat Bert Poll schrijvers heeft aangemoedigd en gesteund die zonder hem minder hadden gepubliceerd of misschien alleen op hun eigen vakgebied. Zo heeft Karel van het Reve wel eens gezegd dat hij zich zonder Polls oproepen uit Den Haag had ontwikkeld tot een specialist in de Russische literatuur. Ah dat waar zou zijn (we hoeven het niet te geloven) zou dat althans één PC-Hooft prijs op rekening van het Hollands Maandblad hebben gebracht.
Ook Maarten Biesheuvel is een voorbeeld van het rendement dat dit tijdschrift heeft opgeleverd. Het getal der debutanten bij het maandblad was groot. En dan waren er velen die uit zichzelf schreven, over van alles en nog wat, maar die het gevoel kregen dat ze er een nieuw publiek bij kregen. Dat was bij mij het geval. Ik werd, toen ik Bert in de jaren vijftig ontmoette (hij was journalist bij Het Vaderland) al gedreven door een flinke schrijfdrift, maar ontdekte dat de lezers van het Hollands Maandblad een klein maar actief publiek vormden. Ze reageerden. Ik kon destijds in Het Parool van alles beweren zonder dat er een haan naar kraaide maar met deze nieuwe lezers ontstond makkelijk een discussie. Ze schreven ook interessante brieven.
Bert heeft mij vaak laten schrijven met een krappe tijdslimiet, wat de produktiviteit en de roekeloosheid in de hand werkte. Ik schreef over dingen waar ik weinig van af wist. De risico's deerden me niet. Ik rapporteerde over Franse auteurs (Roger Vailland) terwijl mijn kennis van die taal niet overhoudt. Het stuk dat hierna volgt, en dat niet ten onrechte ‘Fluiten in het donker’ heet, behandelt een statistisch probleem terwijl mijn wiskundige en statistische vaardigheden zeer gebrekkig zijn. De ergste fouten zijn uit eerdere concepten gehaald door geschoolde econometristen, maar voor de tekst die is afgedrukt steek ik mijn hand niet in het vuur. Dit gebrek aan faalangst heeft Bert in de hand gewerkt. Hij liet zo nu en dan blijken dat hij achter me stond. Dat zal vast bij anderen ook zijn gebeurd. Natuurlijk keurde hij ook stukken af. Hoe dat in zijn werk ging valt moeilijk te zeggen - ik hoorde wel eens van gevallen waaraan een zekere abruptheid niet viel te ontzeggen. Hij koerste op zijn eigen kompas.
Financieel gewin heeft het blad niet opgeleverd. Er waren integendeel aldoor tekorten, aanvankelijk vooral opgevangen door particulieren die op de achtergrond wensten te blijven, later door uitgevers die met hun brede schouders het risico wilden afdekken. Maar echt verzekerd was er niets, en er was weinig meer dan de vasthoudendheid van Poll en de trouw van zijn companen van het eerste uur om de continuïteit van het blad te garanderen. Zonder zich iets aan te trekken van de risico's.
1 - Het risico, dat is de kwade kans, loert overal en niemand wordt er beter van. Behalve de verzekeraars, die eraan verdienen, maar verder dreigt alles en iedereen het slachtoffer te worden. De bliksem slaat in een boom, een hond wordt overreden, een schip vergaat. Een andere hond, een fox-terrier ditmaal, valt uit een vliegtuig en spat uit elkaar op een zonovergoten terras waar een nietsvermoedend paar ligt te vrijen - hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. Want mensen worden niet gespaard. De huisvrouw valt van het keukentrapje, de werknemer wordt ontslagen, de cafébezoeker krijgt een mes in zijn rug. De bankier gaat 's ochtends op weg naar zijn werk - een uur later wordt hij uit zijn auto gezaagd. De aandeelhouder ziet opeens zijn vermogen slinken. Het overkomt ons en we weten niet waarom.
Vooral als de rampen zich opstapelen, op een en hetzelfde hoofd, rijst de vraag naar de diepere bedoelingen. De simpelste verklaring - pech gehad - verwijst naar de kansrekening, een onderwerp waar de meesten van ons slecht in thuis zijn. Daar heerst het toeval en het toeval is onrechtvaardig en zinloos. Het toeval heeft geen geheugen en geen bedoelingen. Dat accepteren de mensen niet. Liever zoekt men de verklaring van een samenloop van ongelukken in netwerken waar onwelwillende krachten aan het werk zijn - misschien zelfs een toornig opperwezen. Eigen schuld komt ook in aanmerking als gerede ver- | |
| |
klaring, zelfs in gevallen waarin de getroffene redelijkerwijs geen blaam treft - dakpan op het hoofd en meteen daarna overlijdt een familielid. Risico leidt dus tot angst en bijgeloof.
Of tot een helder inzicht, maar zulks vooral als er een auteur achter zit die ons iets duidelijk wil maken - die fox-terrier viel op dat dak omdat Aldous Huxley zijn lezers (Eyeless in Gaza, 1936) de weg wilde wijzen naar de waarheid en het leven, dat wil in zijn geval zeggen de onthechting. Toen ik twintig was maakte dat indruk op me. Ik had, net als de hoofdpersoon, ook wel op zo'n dak willen liggen aan de Middellandse zee en de catastrofe met de hond op de koop toe willen nemen om dan naderhand de spirituele inzichten deelachtig te worden waar Huxley zo overtuigend over schrijft. Maar intussen waren de Duitsers hier de baas geworden en namen de gevaren andere vormen aan. Ook daarna is het met de onthechting niets geworden.
Ik zoek het nu meer in de platvloerse opvatting dat de meeste dagen voorbijgaan zonder dat er in de onmiddellijke omgeving iets ergs voorvalt. Het huis staat er nog als ik thuis kom. Ik ben erg gehecht aan dat huis. Er is alweer niet ingebroken. Ik ervaar telkens nog onverhoedse meevallers, een vorm van geluk waar het standaard Nederlands geen goed woord voor heeft - in de joodse variant heet dat mazzel. Ik ben ook gehecht aan het leven zelf. Eigenlijk zouden we, per persoon, al die mazzel bij elkaar op moeten kunnen tellen om er dan de sof mee te betalen - maar zo boekhoudkundig werkt het niet.
Het leven heeft zijn goede en kwade kanten, wat wel een platitude is maar toch best even gezegd mag worden omdat dit nummer van Hollands Maandblad helemaal gaat over de risico's. De lezer mocht eens gaan denken dat het bestaan moet worden omschreven als linke soep. En die sombere diagnose kan niet overtuigend worden weerlegd - in Afrika wordt gemoord dat het een aard heeft en dichter bij huis ook. Op straat is het niet pluis. Wie wel eens in een ziekenhuis komt wordt geconfronteerd met allerlei kanten van het grote lijden, en de operaties zijn op de beeldbuis goed te volgen.
Willem Brakman, die praktizerend dokter is geweest, heeft eens gezegd dat we in een horror story leven zonder dat we het in de gaten hebben. Ik kan het aardig van me afzetten, vooral als ik hard door de stille straten van Haren rijd op mijn snelle rijwiel, dus 's avonds laat, maar overdag word ik ingehaald door een scooter of een pizzakoerier met zo'n bakje achterop en die schampt dan even langs mijn linkerknie. Ik rijd al gauw zo'n twintig kilometer per dag maar zie dan opeens helder voor me dat oude mannen op die manier makkelijk in de ambulance terechtkomen. Door op dit risico te focussen en alvast na te denken over vragen zoals: welk ziekenhuis? (het Martini is dichterbij, het Academisch volgens sommigen beter) dreigt een geheel nieuw gevaar, namelijk dat ik de fiets in het schuurtje laat staan. Ik heb dat om me heen zien gebeuren. Het is dus maar beter om uit te gaan van een gunstige afloop, ook al gaan we ten slotte allemaal dood.
2 - Niemand wordt beter van al die risico's, dat staat hier boven, maar is het waar? Er bestaan toch mensen die dol zijn op gevaarlijke avonturen? Ze krijgen kicks door te racen op snelle motoren en door te bungyjumpen aan zo'n touw dat aan een hoge hijskraan is bevestigd? Piet Vroon springt toch om die reden uit een vliegtuig? En behalve waaghalzen zijn er toch ook gokkers? Die zijn talrijk, ze spelen roulette, ze staan bij de fruitautomaat en hun bezigheden zijn niet onopgemerkt gebleven. De waarschijnlijkheidsrekening is ontstaan omdat men het dobbelen beter wilde begrijpen.
De Nederlandse overheid bevordert de kansspelen via de Staatsloterij en de casino's waar keurige burgers bijeenkomen, terwille van de gezelligheid. Wie neutraal en tolerant aankijkt tegen de kansspelen vindt dat iedereen zelf maar moet weten welke gokjes men wil wagen, of het nu bingo heet of roulette. Maar hebben de tolerante waarnemers nooit gehoord van gokverslaving? En waarom hebben we dan een wet op de kansspelen? Die geeft dagelijks werk aan politiemensen en juristen, want behendigheidsspelen mogen wel en gokken niet, zodat de rechter uitspraak moet doen over grensgevallen. Saturne, roulette, baccarat, golden ten, blackjack, kippy-kippy en sweepstakes mogen dus niet in het wild worden beoefend. Het is niet precies bekend welk deel van de bevolking reddeloos verslingerd is, maar staatssecretaris Schmitz zei een paar jaar geleden dat 23 procent (let op het precieze cijfer) van de woninginbraken wordt gepleegd door deze types. Menigeen wordt geruïneerd door een aandrift die gewone buitenstaanders niet kunnen meevoelen.
Gevaarlijker is de gevaarbeluste medemens.
| |
| |
Voor zichzelf natuurlijk, want de snelheidsverslaafde motorrijder leeft niet lang en in elk geval niet in ongeschonden staat, maar ze slepen anderen mee in hun val. De grootste risicofactor in Nederland is de automobilist die houdt van lekker scheuren. Ik heb zelf, vijftig jaar geleden, wel eens op een dkw gereden; we zouden dat nu een bromfiets noemen, toen gold het als een echte stoomfiets. Door aan het rechter handvat te draaien kon ik het motorrijwiel laten accelereren tot boven de zestig kilometer, dus ik weet hoe het voelt. De wetgeving probeert tegen het jakkeren iets te doen, maar iedereen weet dat de honderdtwintig kilometer de meest overschreden grens van Nederland is. Zelfs hoogwaardigheidsbekleders trekken zich, gezeten in hun dienstwagens, weinig aan van deze benepen regelgeving.
Nog kwalijker is het gedrag van de mensen die gaan stappen - een eufemisme voor zuipen en zich vermengen met andere stappers. Wekelijks vallen er doden omdat het nemen van risico's een goed gevoel geeft. We hebben dan lef. Wie lef heeft wordt door zijn makkers geprezen en hij prijst zichzelf, maar de openbare ruimte wordt een riskante plek. En dan is het maar een kleine en vloeiende overgang naar de collectieve organisatie van gevechten. Ajax tegen Feijenoord wordt uitgevochten tot in de kleinste uithoeken - niet alleen in de buurt van Beverwijk. Die vechtpartij trok wat meer dan de gebruikelijke aandacht, maar de troebelen in het Heizelstadion waren veel tragischer en de slachtoffers waren zichtbaar op televisie. Commentatoren zien in zulke gebeurtenissen iets dat zich afspeelt aan de zelfkant van de samenleving, maar het zit overal.
Het is nog maar een paar jaar geleden dat ik in het centrum van Haren, op klaarlichte dag, een handgemeen uitlokte met een man van mijn leeftijd die mij bijna niets had misdaan. Dronken kan ik niet geweest zijn want ik ben onthouder en drugs gebruik ik ook niet. Toen ik achteraf wilde uitleggen wat er precies gebeurd was zei ik zoiets als: die vent vroeg om klappen. Hij heeft waarschijnlijk hetzelfde gezegd over mij. En dit kleine gestoei valt in het niet bij wat er gebeurt als vivere pericolosamente tot ideologie wordt verheven. Mussolini is niet meer in bedrijf maar in veel landen wordt de heroïek aangewakkerd, tot en met het doden van andersdenkenden.
Ik blijf dus bij mijn stelling dat de kwade kans slecht is voor iedereen, ook voor degenen die zich zelf graag als vermetel zien. We zouden kunnen overwegen of er theoretisch niet iets voor te zeggen valt om het pure individuele genot van het springen uit een vliegtuig te tolereren of zelfs toe te juichen - het is een verrijking van het toch al zo bonte cultuurpatroon en wie weet wat deze types anders met hun energie gaan doen - maar ik vind dat demonstreren van lef een lelijk ding. Omdat het slecht is voor die aanstichters zelf. Ze doen dingen waar ze spijt van krijgen.
3 - Wie risico zegt, zegt kans en wie dat zegt, zegt misschien ook kansrekening. Of waarschijnlijkheidsrekening, dat is hetzelfde. Een oud en beproefd hoofdstuk van het menselijk denken, met prachtige formules. Te mooi voor woorden is de vergelijking voor de standaardafwijking. Dat is per definitie de wortel uit het gemiddelde van de kwadraten van de afwijkingen ten opzichte van het rekenkundig gemiddelde - een prozaïsch getal eigenlijk, en niet moeilijk te berekenen, maar in de formules komt het getal e voor en het getal π. Het toeval, want daar hebben we het hier over, blijkt toegankelijk voor de menselijke geest.
Voor wie net als ik zwak is in wiskunde, bestaat er hier een tastbare manier om het toeval te illustreren. We nemen, in navolging van Galton, een sjoelbak, slaan in de bodem een groot aantal kleine spijkertjes en zetten het ding op zijn korte kant. Nu gieten we in de opening geen schijven maar kleine knikkers. Onderin vormt zich een heuvel. Wie daar naar kijkt ziet de curve, genoemd naar Gauss of naar Quetelet, en die bekend staat als de toevalscurve. De knikkers hebben zich verspreid doordat er een groot aantal onafhankelijke krachten aan het werk waren - botsingen met spijkers en met elkaar. De curve vertoont een top - daar ligt het gemiddelde - en aan weerskanten een buigpunt. Als we van links komen, kunnen we het eerste buigpunt herkennen doordat de stijging afneemt. Die neemt verder af naar de top en slaat dan om in een daling, die eerst traag gaat, dan bij het tweede buigpunt sneller. Als de sjoelbak oneindig breed zou zijn zouden we merken dat er heel ver weg nog altijd wel een knikkertje is aan te treffen; onwaarschijnlijk ver weg. De grootste kans heeft een knikker om in het midden te belanden.
Met behulp van deze curve kunnen we uitspraken doen over de waarschijnlijkheid dat knikkers in de zijkanten rollen. Het is daarbij behulpzaam om te weten dat de buigpunten op vaste afstanden liggen van het gemiddelde - ze komen overeen met de standaardafwijking. En een
| |
| |
veelgebruikte maatstaf is twee maal de standaardafwijking. Daar buiten, in de hoekjes van de frequentie verdeling, zit ongeveer vijf procent van de waarnemingen. Dat zijn de tamelijk kansloze knikkertjes. Of anders om: binnen dit gebied ligt vijfennegentig procent. Maar we kunnen natuurlijk kansrijk ook definiëren als gelegen binnen iedere andere marge, bijvoorbeeld vijftig procent, dat is een kwestie van afspraken.
Er bestaan een boel verschijnselen die zich aan deze regels houden; een bekend voorbeeld is de lengte der rekruten. Het zou echter een misverstand zijn als we geloofden dat alle statistici deze klokvorm overal en altijd ontwaren. De inkomensverdeling is een bekend voorbeeld van het tegendeel. Zet op de horizontale as de inkomens en op de verticale as de aantallen inkomenstrekkers die een bepaald inkomen krijgen. De verdeling is asymmetrisch, want links zitten weinig mensen (een paar krantenjongens en kleine winkeliers) en dan gaat de curve stijl omhoog naar het bijstandsniveau om vervolgens, na de top (het modale inkomen) kalmpjes naar rechts weg te lopen, met een lange staart naar de welgestelden en in de verte de miljonairs.
Sommige waarnemers hebben wel eens geopperd dat ook deze verdeling normaal is, als we niet de inkomens zelf nemen, maar hun logaritmen. Dus tienduizend gulden krijgt een 4, honderdduizend gulden een 5, een miljoen een 6. De sterrenkundige J.C. Kapteijn kwam een eeuw geleden al op dit idee - hij dacht dat de grootte van de sterren deze lijn volgde en hij construeerde een sjoelbak die de lognormale verdeling zichtbaar maakte. Het toestel had geen spijkers maar een soort huisjes met een puntdak dat naar rechts breder werden. Het apparaat is verloren gegaan bij een zolderopruiming, maar er zijn foto's van. Kapteijn meende dat ook de inkomens zich lognormaal gedroegen, een wetmatigheid die later aan Gibrat is toegeschreven. Deze Wet van Gibrat heeft een aantal boeiende theorieën over de ongelijkheid van kansen opgeleverd, maar daar gaat het hier niet over. Het verhaal klopt trouwens niet helemaal omdat de rechterstaart in werkelijkheid dichter is bezet dan met de lognormale verdeling overeenkomt; er zijn te veel miljonairs. We kunnen in ons enthousiasme dus ook wel eens wat meer statistische regelmaat veronderstellen dan gerechtvaardigd is.
Wat hebben we hier nu aan? Veel, als we werken bij een verzekeringsmaatschappij. Veel, als we wetenschappelijke experimenten opzetten waar met grote getallen wordt gewerkt. Veel, als we willen filosoferen over de aard van het toeval. Weinig als we willen weten hoeveel kans van slagen we hebben als we een studie beginnen, een literair tijdschrift beginnen of met iemand gaan trouwen. De kansrekening heeft geen vat op zulke situaties.
Om nog eens het beeld van de sjoelbak te gebruiken: als we tussen de knikkers één ijzeren exemplaar stoppen en we brengen aan de rechterkant, de kant van het succes, een magneet aan, dan heeft dat exemplaar meer kans dan de andere. Zo'n magneet is aan het werk waar mensen iets willen, dus binnen de studie en het huwelijk. De sprong van het massaverschijnsel naar het individu is een lastige exercitie, waarover nader. Maar zoveel is zeker, dat er naast de toevalscomponent ook systematische componenten de situatie plegen te bepalen. Wie in een snelle wagen gaat zitten met een dronken chauffeur en, al dan niet achtervolgd door fotografen op motorfietsen, een Parijse tunnel in jaagt, kan rekenen op ongelukken. Die kansrekening ziet er heel anders uit dan die van de sjoelbak met spijkers.
4 - Sommige risico's zijn zo algemeen en zo herkenbaar dat mensen steun bij elkaar zoeken. Ziekte en dood leiden vanouds tot burenhulp. Ook financiële tegenslag kan gespreid worden door onderlinge bijstand. De onderlinge verzekeringsmaatschappijen zijn begonnen in het klein, naar men zegt in Zwitserland. Daarnaast heeft er vanouds een markt bestaan waar financiële risico's tegen betaling worden gedekt. Deze markt heeft zich vanaf de zestiende eeuw ontwikkeld in samenhang met de zeevaart en de goederenhandel. Italiaanse kooplieden schijnen er mee te zijn begonnen, en in Londen dreef een zekere Lloyd een herberg waar de handelaren, en speciaal de handelaren in thee, hun lading konden verzekeren.
In Nederland zijn de verzekeraars uitgegroeid tot een van de grootste bedrijfstakken. We zijn een volk van gokkers en we staan nergens voor als het gaat om scheuren op de snelweg maar tegelijk zijn we een risico-mijdend volk. We dekken niet alleen de kolossale potentiële schade met de kleine kans (de wettelijke aansprakelijkheid) maar even zo vrolijk de kleine schade met de kleine kans (bagage op reis). We kunnen niet goed rekenen, maar de verzekeraars kunnen dat wel. De
| |
| |
annelies alewijnse
‘ik kom zo, dat weet je’
Geboren in 1961; illustreert Hollands Maandblad sinds nummer 589, december 1996
| |
| |
toevalscurve is de basis geworden van een vorm van verzekeringswiskunde die zeer ver is uitgewerkt. Het mag best als een vak apart worden beschouwd. De beoefenaren heten actuarissen.
Het is typerend dat de verplichtingen jegens verzekerden, die de maatschappijen op hun balans opvoeren, worden aangeduid als wiskundige reserve. (Bekende tentamenvraag voor eerstejaars juristen: staat die reserve links of rechts op de balans? En waarom? Het verleidelijke antwoord is links, want het is een soort kasvoorraad om straks de crediteuren mee te betalen. Het juiste antwoord is: rechts, want het is de contante waarde van een toekomstige schuld). Deze reserve plus het eigen vermogen van de verzekeraars heeft in de moderne wereld gigantische proporties aangenomen.
Dat heeft verschillende eigenaardige gevolgen. Een ervan is dat de verzekeraars voor hun winsten sterk afhankelijk zijn van de opbrengst van de activa waarin zij hebben belegd. Vroeger maakten ze winst doordat de premies hoger waren dan de uitkeringen aan verzekerden - nu is het rendement op de beleggingen de dominante factor in de resultatenrekening. Dat heeft consequenties voor de machtsverhoudingen in de samenleving - als ze willen kunnen de raden van bestuur investeringen selecteren met een ruime mate van discretie. Het heeft ook consequenties voor de machtsverhoudingen binnen de onderneming. Het lid van de raad van bestuur dat over de beleggingen gaat is binnenskamers een man van importantie.
De situatie is verder gecompliceerd doordat ook de overheid zich in deze eeuw meer en meer met het afdekken van risico's heeft beziggehouden - dat is het bekende verhaal van de ziektewet, de werkloosheidswet, de arbeidsongeschiktheidswet, de eerst toenemende en nu weer afnemende collectivisering van de risico's. Een onuitputtelijk onderwerp dat hier alleen wordt aangestipt om te concluderen dat wij ons tegenwoordig over veel dingen een stuk veiliger kunnen voelen dan vroeger, maar dat de psychische risico's van ziekte, werkloosheid, ongelukken voor een aanzienlijk deel blijven bij de individuen die het treft. Van de wieg tot het graf is en blijft het leven behoorlijk gevaarlijk.
5 - Economische schade, of het nu door brand is of door beschadiging van een Stradivarius onderweg, kan heel behoorlijk door verzekering worden gedekt, maar op die regel is een uitzondering. Dat zijn de winsten. Juridisch is winstverzekering niet helemaal uitgesloten maar actuarieel is het onpraktisch. De zakenman die bij een verzekeraar komt met het voorstel, bij een tekortschietend rendement of bij verliezen een bepaald bedrag te ontvangen, zal een zodanige premie moeten betalen dat zijn voordeel teniet wordt gedaan. De winsten en de verliezen zijn te grillig en hebben bovendien de neiging, bij veel ondernemingen tegelijk op te treden. Dat komt door de conjunctuur.
Op dit onderscheid tussen verzekerbare risks en de niet-verzekerbare uncertainty berust de theorie waar Frank Knight beroemd mee is geworden. Zijn boek heet dan ook Risk, uncertainty and profit (1922). De onzekerheid is overal maar het is vooral de ondernemer die er mee wordt geconfronteerd. Zijn inkomen en het inkomen van zijn kapitaalverstrekkers berust er op. Wie alle relevante gegevens goed voorspelt blijft precies in lijn met de inkomens die door de markt worden gegenereerd; die inkomens bestaan uit loon en rente, conform de arbeidsmarkt en de kapitaalmarkt. Een surplus is er niet bij. De ondernemer die bekwamer met de onzekerheid omgaat dan de markt, beter voorspelt en de anderen een slag voor is, maakt winst. De ondernemer die dat niet doet krijgt met tegenvallers te kampen en maakt verlies. Het nemen van de juiste beslissingen blijft echter een gok. Bij Knight wordt weinig plaats ingeruimd voor de innovatieve ondernemer die in de geest van Schumpeter nieuwe produkten op de markt brengt en nieuwe produktietechnieken toepast - niet de technische vooruitgang maar de onzekerheid is de oorzaak van de winst. De ondernemer lijkt op de belegger; die kan zich veilig opstellen en maakt dan geen beter rendement dan het gemiddelde, wat in de buurt blijft van de rentevoet; maar de risicozoekende belegger ziet de waarde van zijn aandelen sterk stijgen. Dat wil zeggen als het goed afloopt. Als het tegenzit lijdt hij schade, maar die kans heeft hij blijkbaar geaccepteerd. De markt, en vooral de markt voor aandelen, heeft altijd gelijk.
Het verhaal van Knight heeft sterk de aandacht getrokken omdat het vooruitliep op de kapitaalmarkttheorieën die veel later in de mode zouden komen. Die nemen het risico op in het model van de optimale portefeuille. Tegenwoordig weet iedere belegger dat aandelen geclassificeerd kunnen worden naar hun volatiliteit; de fi- | |
| |
nanciële rubriek van zijn dagblad geeft daar lijstjes van. Ieder aandeel, geen uitgezonderd, brengt koersrisico mee. Belangrijker is dat er af en toe iets collectiefs aan de gang is. We hebben pas een diepe koersval op de beurs achter de rug. En daarvoor hadden we een crash 1987. En die van 1929. Dit wijst op een volstrekt onverzekerbaar risico. Knight zou misschien zijn begrippen hebben herzien als hij de crisis van 1929 had meegemaakt.
Sindsdien is de onzekerheid die als een wolk boven de belegger hangt een van de meest bekende en meest verdrongen fenomenen. De wetenschap heeft geprobeerd vat te krijgen op dat verschijnsel, maar het succes is beperkt. Wel is er een zekere mate van troost. Wie waagt die wint, zou het motto kunnen zijn van het befaamde Capital Asset Pricing Model, kortweg capm, dat op naam staat van de Nobelprijswinnaars Markowitz en Sharpe. Op basis van capm geven beleggingsadviseurs raad aan hun clientèle. De portefeuille moet eerst flink gespreid worden zodat de risico's die specifiek zijn voor bedrijfstakken elkaar compenseren, maar dan blijft er een onzekerheid over die beta genoemd wordt en die uitgerekend kan worden op basis van historische gegevens.
Waar het nu om gaat is dat deze beta per aandeel positief gecorrelleerd is met het rendement. De belegger krijgt dus een keus aangeboden tussen veiligheid en (mogelijk) veel verdienen. De winnaars in dit spel mogen achteraf roepen: wij zijn de vermetele jongens. De verliezers mogen niet zeuren. De winnaars moeten de lange termijn in de gaten houden en niet toegeven aan de drang tot paniekverkopen. Ze mogen ook niet klagen over slechte nachtrust.
Het capm is niet onomstreden maar het staat toch wel vast dat die beta geld oplevert voor gefortuneerde mensen. Wie wil kan hierin een uitzondering zien op de regel dat risico's slecht zijn voor iedereen. Sommige speculanten worden trouwens rijk zonder wetenschappelijke methoden - dat is altijd zo geweest.
In het verhaal van Knight zijn de winsten een noodzakelijke inkomenscategorie; zolang er ondernemers zijn komt de winst naar hen toe. Maar dat wil niet zeggen dat het peil van de winsten altijd voldoende is om de economische activiteit gaande te houden. In slechte tijden treden er verliezen op, die een tijd kunnen blijven bestaan omdat arbeiders en kapitaalverschaffers minder ontvangen dan de marktwaarde. Zij subsidiëren de ondernemingen, net als de schuldeisers die hun vorderingen moeten afschrijven. Deze inkomensoverdrachten hebben een nuttige functie omdat daardoor de produktie van de ondernemingen op peil blijft. In goede tijden blijven de winsten bij de ondernemers en hun financiers - zonder overheidsingrijpen in de vorm van belastingen of sponsoring (bijvoorbeeld van literaire tijdschriften) zit er dus een zekere asymmetrie in de situatie. Dit vermoeden heeft destijds geleid tot macro-economisch onderzoek naar het gedrag van winsten; ze zijn als percentage van het nationale inkomen waarschijnlijk kleiner dan de meeste mensen denken. Gemiddeld iets van tien procent, maar dat is sterk afhankelijk van de getallen die we invullen voor de normale beloningen van de productiefactoren.
Het aardige van het verhaal van Knight vind ik dat het uitnodigt om iets dieper na te denken over de rol van de winsten dan de bedrijfseconomen doen, die er de noodzakelijke bron voor de financiering van de investeringen in zien. Dat van die financieringsbron is natuurlijk waar - met vreemd vermogen kun je op den duur geen onderneming aan de gang houden. En ook is het waar, dat de technische vooruitgang investeringen vraagt die er zonder rentabiliteit niet komen. Maar Knight wijst op de onzekerheid die wezenlijk is voor het ondernemen. En trouwens voor menselijk handelen in het algemeen. Je hebt ondernemende mensen en mensen die liever niet teveel ondernemen. De man die daar sterk over nagedacht heeft, overigens zonder dat zijn naam er tegenwoordig mee wordt geassocieerd, was Keynes. Bij hem heeft de markt niet altijd gelijk.
6 - John Maynard Keynes staat bekend als macro-econoom maar zijn eerste grote werk was de Treatise on probability (1921). Anders dan de titel doet vermoeden gaat het niet over waarschijnlijkheidsrekening, waar grote getallen aan te pas komen. De eenheid waar Keynes zich mee bezig houdt is de enkeling. Van Galton, Gauss en Quetelet moet hij niets hebben. Er komt in dat boek geen standaardafwijking voor. Probability is bij Keynes de overtuiging die leeft bij een individu, dat er iets gaat gebeuren, en dan vooral als gevolg van de eigen acties van dat individu. Die overtuiging berust op een innerlijke rationaliteit - mensen zijn gewend om doelgericht te hande- | |
| |
len, maar er zit ook altijd een boel twijfel bij. Keynes spreekt ook graag over het geloof, in de zin van belief, als basis voor actie. Hij insisteert erop dat dit geloof veel lijkt op een ethische overtuiging - daar hoort immers ook het gevoel bij: zo moet het. Het geloof in een bepaalde afloop kan een enorme emotionele lading hebben, net als de beliefs. Je kunt het ook intuïtie noemen, zonder dat het daar veel duidelijker door wordt.
De Treatise is een lastig boek, het maakt zoals steeds bij Keynes, de indruk dat de auteur het allemaal zelf heeft verzonnen zonder ooit kennis te hebben genomen van de vakliteratuur (dat geldt heel sterk voor zijn General Theory, en die is van 1936 dus toen liep de auteur al een hele tijd mee). Hier worstelt een puber met goed en kwaad - moet ik goed zijn of moet ik dingen doen die goed uitpakken?; moet ik me laten leiden door conventies? (Nee, zei de zeer jonge Keynes; Ja zei de oude Keynes, die met een Russische balletdanseres trouwde, met een maximum aan publiciteit). Daardoor gaat de Treatise over herkenbare problemen: we geloven vast dat sommige van onze acties zekere gevolgen hebben, maar zelfs dan is er nog onzekerheid. Die hangt af van het moment - 's nachts wordt meer getwijfeld dan overdag.
Een ieder van ons heeft moeite met de overgang van statistisch bepaalde cijfers over risico's, die altijd op massaverschijnselen slaan, die we niet kennen en dat is vaak maar goed ook, naar onze eigen hoogst particuliere unieke situatie. Bovendien werpt de Treatise licht op latere ontwikkelingen onder keynesianen - sommige hebben zich geconcentreerd op de stelling dat in de markten een hoop onzekerheid schuilt, al was het maar door het gebrek aan informatie, waardoor het systeem instabiel wordt. Dit is dan bedoeld als kritiek op de neo-klassieke theorie die overal gedetermineerde evenwichten ontwaart.
En ten slotte zit er in de keynesiaanse wereld iets dat onmiddellijk tot de Treatise is te herleiden, en dat is de irrationaliteit van de investeringsbeslissing. Iedereen, keynesiaan of niet, weet dat binnen de ondernemingen enorm gerekend wordt als het over grote projecten gaat, maar dat er uiteindelijk een comité bij elkaar komt waar de finale beslissing wordt genomen. Het zou mooi zijn als de rendabiliteit van het project in kwestie flink boven de rentevoet ligt, dan was iedereen het gauw eens. Maar komt de twijfel opzetten en worden er concurrerende opties naar voren gebracht, dan is er ruimte voor optimisme en pessimisme.
En opeens overheersen in het keynesiaanse wereldbeeld de Animal Spirits. Die uitdrukking is overgenomen door allerlei commentatoren zonder dat ze in de gaten hebben dat hier de oorzaak ligt van de keynesiaanse macro-instabiliteit. Grillige investeringen zorgen voor een grillig verloop van het nationale inkomen. De instabiliteit en de risico's nemen toe. Vooral de arbeidsmarkt en de effectenbeurs worden de speelbal van anonieme krachten. Dat hele verhaal van Frank Knight komt op losse schroeven te staan - zelfs de beste belegger gaat voor de bijl. Maar tegelijk zorgen die Animal Spirits voor de vitaliteit van het systeem van de markten. Risico's zijn overal, maar ze worden dagelijks overwonnen door mensen die ergens in geloven.
7 - Naast ongelukken en ziekte is werkloosheid al heel lang ervaren als een sociaal risico waar iets tegen gedaan behoort te worden, maar de denkbeelden over de oorzaken en de remedies vertonen golfbewegingen. De recente golf betreft de eigen verantwoordelijkheid van individuen en vooral van de werkloze zelf. Dat iemand wordt ontslagen kan hij doorgaans niet helpen - zover wil de liberale ideologie nog wel gaan - maar wat er daarna gebeurt is inzet van debat. Tot Keynes, 1936, werden massa-ontslagen toegeschreven aan te hoge lonen, daarna aan te lage bestedingen, een fenomeen dat zich niet makkelijk laat herleiden tot individueel gedrag. In het derde kwart van deze eeuw overheerste het macro-economische denken - de arbeidsmarkt staat hier niet op zichzelf maar wordt beheerst door anonieme krachten.
Tegenwoordig worden de oorzaken van bedrijfssluitingen en de daarbij horende ontslagen weer gezocht bij aanwijsbare mensen: een falende leiding, banken die de kredietkraan dichtdraaien, vakbonden die te weinig hebben ingeleverd; of, zoals in het geval van Fokker, er wordt een heel netwerk van schuldigen aangewezen, dat enkele ministers omvat en vooral veel buitenlanders. De gedachte dat de producenten van kapitaalgoederen zoals vliegtuigen en vrachtwagens onderworpen zijn aan de wetten van een instabiele markt, wordt zelden vernomen. Toch leveren de multiplier en de accellerator, twee begrippen uit de keynesiaanse theorie, een gerede verklaring voor de teloorgang van gerenommeerde Nederlandse bedrijven die kapitaalgoederen produceren.
| |
| |
trille bedarrides
zonder titel
Geboren in 1949; illustreert Hollands Maandblad sinds nummer 331/332, juni/juli 1975
| |
| |
Het publieke debat is er de laatste jaren niet op vooruit gegaan; het marktdenken van het individualistische type begrijpt de wereld niet, omdat men gelooft dat prijzen evenwicht brengen en dat individuen in de gaatjes van de markt springen. Het kan nauwelijks de bedoeling zijn om de oude waarheden van de jaren vijftig nog eens op te halen, en zulks ook al niet omdat rechtse lezers in iedere diagnose van keynesiaanse instabiliteit meteen een pleidooi lezen voor een keynesiaanse politiek die ze dan interpreteren als geldschepping - tegen zoveel misverstanden kun je in een korte passage niet op.
Waar het mij om gaat is het inzicht dat werkloosheid over een breed vlak kan toeslaan, sterker, dat dit op dit ogenblik in Europa (maar niet in Nederland) het geval is, doordat de bestedingen en speciaal de investeringen te laag zijn, gegeven de beschikbare produktie-capaciteit. Die werkloosheid treedt vrij plotseling op en kan niet worden toegeschreven aan te hoge lonen, een starre arbeidsmarkt, onvoldoende scholing, tekortschietende ondernemers, een te geringe ijver bij de werkzoekenden. Al dat soort aanbodfactoren is natuurlijk van betekenis, maar plotseling optredende werkloosheid komt bijna altijd door de besmettelijke krimp aan de kant van de vraag. Dat heet onderbesteding. Op de achtergrond werkt het hele complex van monetaire en fiscale oorzaken, en daar weer achter spelen de Animal Spirits mee.
De beleidsconclusies die uit het bestaan van onderbesteding moeten worden getrokken liggen niet voor de hand, al moet de overheid zich in elk geval onthouden van averechtse maatregelen, dus van het verhogen der belastingen en het verlagen van de overheidsuitgaven. Een regering die bij onderbesteding het begrotingstekort gaat verkleinen, zaait schrik in de huishoudingen waar de kostwinner wordt ontslagen. Meer in het algemeen maakt een overheid, die zichzelf niet langer ziet als de hoeder van het peil der bestedingen, de samenleving een stuk gevaarlijker.
Terwijl ik dit schrijf maakt Philips bekend dat vast, duurzaam werk bij deze onderneming een zaak is van het verleden. Philips is groot geworden door de werknemers een baan voor het leven te beloven, met een huis en een sportvereniging, maar anno 1997 is dat uit de tijd. Elke werknemer moet voortdurend bijgeschoold worden en mag ieder ogenblik de aanzegging van ontslag verwachten. Employability is de eis; die eigenschap kan iedere dag komen te vervallen. De prestaties worden voortdurend beoordeeld. God ziet u, en de werkplek wordt een gevaarlijke plaats. De sociaal-democratische premier van Nederland heeft zich aangesloten bij de gedachte dat permanente scholing een noodzaak is - wie niet meedoet valt uit de boot, zei hij. Dat wordt dus leren of verzuipen. Wie tien jaar geleden had voorspeld dat Wim Kok nog eens de arbeider de stuipen op het lijf zou jagen, zou niet zijn geloofd.
8 - Er is nog een econoom die iets verhelderends heeft geschreven over de onzekerheden van het leven en dat is G.L.S. Shackle. Geen macro-econoom, geen statisticus, wel een wiskundige met de typische instelling van een Britse geleerde: het gaat bij hem veel over boeken, over wat anderen hebben geschreven en er wordt tot op de milli- | |
| |
meter gediscussieerd. Shackle heeft net als Keynes geen emplooi voor frequentieverdelingen en voor de wet der grote getallen. Hij legt een nog sterkere nadruk op het individu. Terwijl bij Keynes nog een sociale omgeving aanwezig is, waarin ethische oordelen worden gevormd, probeert Shackle zijn personen zoveel mogelijk te isoleren. Een uniek individu neemt een unieke beslissing op een uniek ogenblik. Het verhaal is nogal solipsistisch, sterker nog dan bij de jonge Keynes, en volledig in strijd met de aanbevelingen van Aldous Huxley.
Een van de artikelen van Shackle heet ‘The isolated moment’. In zijn boeken komen geen verzekeringsmaatschappijen voor. En wat hem vooral onderscheidt is dat hij van geen percentages wil weten, als uitdrukking van een kans. Het is bij hem streng verboden om te zeggen: we hebben morgen tachtig procent kans op regen. Een vliegtuig heeft op een bepaalde route (bijvoorbeeld Londen-Berlijn in de herfst van 1944) een kans om te verongelukken van tien procent. De waarschijnlijkheid van een te verwachten gebeurtenis wordt door Shackle wel uitgedrukt in een grootheid die rekening houdt met de subjectieve verwachting, maar dat is een psychische grootheid. Hij noemt dit de potential surprise. Deze ligt niet tussen nul en honderd (procent) maar tussen nul en zeer hoge waarden, misschien wel oneindig. Als er iets voorvalt dat we volledig uitgesloten achten, geeft dat een schok - hoe groot de schok is hangt niet alleen af van de onwaarschijnlijkheid maar ook van de mate waarin we erbij betrokken zijn. Het eigen wereldbeeld kan gaan wankelen. Als iemand mij vertelt dat hij met zijn overleden broer heeft gesproken, geloof ik dat niet maar ik kan die bewering ruim interpreteren (hij denkt het alleen maar als hij even in de war is) en daardoor zo'n beetje recht breien. Als ik het echt zou geloven zou er iets radicaals gebeuren in mijn hoofd.
De voorbeelden van Shackle zijn onschuldiger. Ze gaan vaak over een pakje dat wordt geopend. Uit een hoedendoos (die bestonden nog toen hij in de jaren vijftig die artikelen schreef) kan een hoed tevoorschijn komen. Potentiële verbazing is nul. Of een stuk steenkool (was toen nog in veel huishoudens aanwezig). Potentiële verbazing iets groter. Een aap - nog groter. Hoe groot? Dat is moeilijk in cijfers uit te drukken. Ik vind dat wel een bezwaar, maar moet er bij zeggen dat economen wel vaker werken met grootheden die ze niet kunnen meten: het nut, de subjectieve waarde, de betekenis van schone lucht en schoon water, de welvaart vooral - die zit in het hoofd van de mensen. Het zijn allemaal grootheden en we kennen ze niet, maar daarom kunnen we er nog wel over praten. Zo gaat het ook met de potentiële verbazing à la Shackle.
Ik ben tegen Shackle aangelopen toen ik, begin jaren vijftig, een beschrijving had gepubliceerd van het gedrag van onderhandelaars. Zij dreigen elkaar met een conflict dat ze geen van beiden willen en ze nemen dus aldoor risico's, namelijk dat het conflict uitbreekt. Het eindresultaat van het proces kan worden beschreven in termen van de strijdlust, en die had ik gedefinieerd als het maximale risico, dat elk van de partijen van zichzelf mag lopen. Shackle had het betreffende artikel gelezen en was er goed over te spreken, behalve dan dat ik de strijdlust zag als een percentage tussen nul en honderd. Hij vond dat verkeerd - het had potential surprise moeten zijn, maar dat kon van mij weer niet want dan klopten mijn formules niet meer.
Deze discussie, waar ook anderen zich in mengden kwam in de literatuur terecht en bezorgde mij een zekere reputatie als bestrijder van Shackle. Ten onrechte, want potentiële verbazing lijkt mij wel degelijk een verhelderende maatstaf voor bepaalde typen van onzekerheid. Schrik, als het volstrekt ongeloofwaardige zich voordoet - maar ook de aangename opluchting als het meevalt. Dit laatste is waar mensen op hopen als ze naar de dokter gaan. En een lage potentiële verbazing ontstaat als iemand focust op iets dat hij gerealiseerd wil zien - de onzekerheid neemt af, het zelfvertrouwen neemt toe. Het wordt ‘focus’ is ook typisch shackliaans. Ik denk dat deze begrippen kunnen helpen om handelingen mee te beschrijven.
9 - Rationele omgang met gevaren is mogelijk, maar alleen op een beperkt aantal gebieden. Het bedrijfsleven maakt meer en meer gebruik van risicobeperkende technieken - verzekeren, het afdekken van prijs - en wisselkoersrisico's op termijnmarkten, het verstandig gebruik van opties, het afstoten van dubieuze debiteuren naar gespecialiseerde bedrijven. Maar de winst zelf blijft de meest volatile factor.
Het grootschalige bedrijfsleven beoefent bovendien de besliskunde. Die gaat terug op Daniel Bernouilli (en dat is tot 1738). Neem twee
| |
| |
opties in gedachten die samen een waarschijnlijkheid hebben van één. Bijvoorbeeld: het schip komt behouden aan of niet. Geef elk van de twee mogelijkheden een geldwaarde. Vermenigvuldig elk van de mogelijkheden met de waarschijnlijkheid dat die zich zal voordoen. Kijk welk van de twee produkten de hoogste waarde heeft en dat is de beste.
Tegenwoordig maakt men ingewikkelder berekeningen omdat er altijd meer dan twee opties voorhanden zijn en de waarschijnlijkheden niet als eenvoudige percentages maar als frequentieverdelingen worden opgevat; de techniek is niet stil blijven staan sinds 1738. Maar de fundamentele moeilijkheid blijft steeds dezelfde: de beslisser moet de sprong maken van massagegevens, die als basis dienen voor de statistiek, en het hoogst individuele geval, dat in de vorm van een dossier op tafel ligt. Het kan een nieuwe raffinaderij zijn, een kritieke stap in een politiek proces (al of niet meedoen met de emu) of een militaire operatie (hoe gooien we Saddam Hoessein uit Koeweit).
Men kan het dossier nog zo overzichtelijk maken, met grafieken die alle stappen in de beslissing illustreren (zogenaamde beslissingsbomen), maar ten slotte moet gekozen worden op basis van toekomstverwachtingen. Dat gebeurt altijd door een groepje mensen; ze hebben verschillende ideeën, ze hebben binnen de groep een verschillende status, ze verschillen in discussietechniek. Hun afkeer van het risico loopt uiteen. De een laat zich leiden door de kans op succes, en de ander wordt gebiologeerd door het potentiële verlies; de een is waakzaam, de ander lijdt aan een depressie, de derde is wat ze wel eens hypervigilant noemen; hij herinnert zich de mislukkingen beter dan de successen. Een waaghals geeft misschien de doorslag. Zonder intuïtie gaat het niet. Hoe men het ook wendt of keert, uiteindelijk komen de Animal Spirits opzetten. En als die driften al actief zijn bij grootschalige operaties, in het bedrijfsleven en in de politiek, dan toch zeker bij kleinschalige operaties zoals het gezamenlijk verwekken van een kind of het opzetten van een literair tijdschrift.
De samenwerking tussen Bert Poll en uitgeverij Meulenhoff heeft een kwart eeuw geduurd. Al die tijd heeft de uitgeverij het blad gesteund zonder zich met de inhoud te bemoeien. Die abstinentie was noodzakelijk omdat Bert zijn eigen eisen stelde aan de stukken die hij wilde plaatsen - hij had daar stellige meningen over, en iedereen die hem kende wist dat daarover wel gepraat kon worden, maar dat zulke gesprekken zijn oordeel niet merkbaar veranderden. Het gevolg van dit eenmansbeleid was dat het blad herkenbaar was, ook wat betreft de mensen die er in schreven, en dat het stand hield.
Jammer genoeg ontstond er in 1988 een conflict, tussen Bert en een van de directeuren van Meulenhoff, dat ook voor mensen die er dichtbij zaten, tamelijk onbegrijpelijk was. Het ging over de inhoud, en over enkele artikelen in het bijzonder, en dat was iets wat in al die voorgaande jaren niet gespeeld had. Ik was er destijds als bestuurslid van de Stichting bij betrokken, maar kon weinig uitrichten. Ik had niets zien aankomen en leefde blijkbaar een tijdje in het type horror story waarvan Brakman zegt dat die representatief is voor het leven zelf.
Na de breuk met Meulenhoff is het Hollands Maandblad verder gegaan. Dat kon dankzij L.J. Veen, een uitgever met idealen. Toch waren het moeilijke tijden, maar Bert heeft toen doorgezet. Hij noemde het blad met de hem kenmerkende ironie een goudmijn toen het bijna failliet was.
Bert Poll is overleden in 1990. Zijn trouwe vrienden hebben het blad voortgezet, aanvankelijk met een subsidie van het departement, maar die heeft de huidige redactie nu ook van de hand gewezen. Ik volg dit op afstand en heb respect voor het besluit - het is ingegeven door toekomstverwachtingen die niet met de rationele risico-analyse kunnen worden begrepen. Net zomin als het besluit van Bert Poll om het Hollands Maandblad op te richten. Of het nu Animal Spirits zijn à la Keynes of een sterke focus à la Shackle op een afloop vol potentiële verbazing - het valt te hopen dat het nieuwe risico dat het maandblad neemt toch ergens in de markt past. Afzet is natuurlijk geen toets voor kwaliteit - zie de bloei van Story en Weekend - maar op den duur wel voor het voortbestaan. Van een cultureel instituutje dat nu bijna veertig jaar bestaat. Op naar de vijftig.
|
|