Afscheid van de krant
door Bastiaan Bommeljé
Een van de moderne mythen is dat je de krant niet kunt missen, geen dag. Elke dag opnieuw besef ik dat dit een on onzinnig bijgeloof is, en dat het steeds onzinniger wordt. Reeds enige tijd ben ik bezig het besluit te nemen mijn abonnement op
de Volkskrant op te zeggen. Dit is een tamelijk ingrijpende beslissing, met allerhande repercussies voor mijn ochtendhumeur, mijn plaatsbepaling in het sociale spectrum, mijn culturele horizon en mijn repertoire aan consequentieloze gespreksonderwerpen. Dat een Volkskrantloze ontbijttafel schade zal toebrengen aan mijn informatievoorziening, betwijfel ik echter - en
dat is dan ook een van de redenen om het abonnement op te zeggen.
Zoiets doet men evenwel niet in een opwelling. Zelfonderzoek is even noodzakelijk als kritische beschouwing van de krant in kwestie. Komt de sluipende verveling door het klimmen der jaren, of door het dalen van de journalistieke kwaliteit? Komt de groeiende onverschilligheid door het ongemerkte verlies van het contact met de leefwereld der jongeren, of door het toenemen van het gestumper in de kolommen? Komt het lusteloze doorbladeren van het ene katern na het andere doordat de shit-threshold bij mij hoger is geworden en bij de krant lager - of ligt het juist andersom?
In het aangezicht van de deze vragen is het niet eenvoudig passende antwoorden te vinden. Wel is duidelijk wat men zou willen van een krant: namen, data, plaatsen - dan uitslagen - dan de televisie-programmering - en als die allemaal goed zijn, dan pas meningen, liefst geformuleerd in minder dan zestig regels - en daarna, als lantaarndrager van het peloton, en slechts als het strikt onontkoombaar is, dan pas een column (en niet meer dan één per dag).
Namen, data, plaatsen, zijn de heilige driespan van de journalistiek die luisteren naar de bedrieglijke naam ‘feiten’. Nu is een feit niet iets wat een journalist ‘vindt’ en dan afdrukt. Feiten spreken niet voor zichzelf, maar hebben de krant nodig om voor ze te spreken.
Hier komt men op een moeilijk begaanbaar terrein, vol persoonlijke smaak, subjectieve maatstaven en door sociale correctheid afgedwongen overwegingen. De waardering dat en hoe een krant ‘voor de feiten spreekt’ komt dan ook niet van de ene dag op de andere dag tot stand. Dat slijt met de jaren in. Zeker in Nederland. Ons land scoort bijzonder hoog wat betreft ‘leestrouw’. Ongetwijfeld is dat een residu van de traditionele religieuze verzuiling, alsmede een resultaat van de sociale verzuiling die ervoor in de plaats is gekomen (waarin de krant als onderdeel van de lifestyle een belangrijke rol speelt), en niet in de laatste plaats is het een gevolg van het fijnmazige netwerk van busbezorging dat misschien wel uniek in de wereld is.
De Nederlandse lezer - ikzelf niet uitgezonderd - is uitermate tolerant tegenover de krant. Hoe kan het ook anders tegenover drukwerk dat elke ochtend omstreeks zes uur wordt afgeleverd. Wijzigingen in formules, redactiewisselingen, nieuwe katernen en andere journalistieke wondermiddelen worden in de praktijk door de lezer nauwelijks opgemerkt, of dringen pas heel langzaam door, als een ongemerkt lekkende kraan die er eeuwen over doet een steen uit te hollen.
Desalniettemin mag men - neen, moet men - als lezer streng zijn. Streng tegenover zichzelf, en streng tegenover iedere zin die wordt gelezen. Die neemt immers de tijd in beslag van een mogelijk betere en informatievere zin die men anders had kunnen lezen. Het is wel degelijk duidelijk wat men niet wil van een krant: eerst columns (soms meer dan zes per dag), dan meningen, dan de ditjes-en-datjes-jool, dan de uitslagen, en dan pas als hekkensluiters de namen, data en plaatsen, verdwaald als uitgeprocedeerde asielzoekers in een clubblad van mensen die het nogal met zichzelf hebben getroffen.
De Volkskrant wil een blad maken in de verkeerde volgorde, maar het is de vraag of men dat de krant kwalijk kan nemen. Als het tij verloopt, verzet men de bakens - ook in de journalistiek.