Van debacle tot Nabokoviaans
door Hans Ree
Het spiegelt en het Drostet dat het een aard heeft in de recensies van Chaos en rumoer van Joost Zwagerman. Het boek wordt beschreven als een spel van verbeelding en werkelijkheid (Johan Diepstraten), met Nabokoviaanse trekjes (Rob Schouten), waarin met alle pionnen gemanoeuvreerd wordt (Hans Warren). Ik mocht het niet lezen van de redactie van Hollands Maandblad, maar uit de kritieken valt makkelijk een korte inhoud samen te stellen.
Otto Vallei, schrijver zonder succes,
heeft een
writer's block. Om wat te doen te hebben wordt hij presentator van het culturele radioprogramma
Chaos en rumoer. Het bevalt slecht, hij besluit om van de nood een deugd te maken door dan maar over het radioprogramma te schrijven, maar iemand anders is hem voor. De gehate Ed Waterland, een schrijver die wel succes heeft, patserig alter ego van Vallei. Vallei merkt dat hij een figuur is geworden in een boek van Waterland, die aan het eind toch zelf weer aan de verbeelding van Vallei lijkt te zijn ontsproten.
Het ontgaat geen criticus dat Joost Zwagerman in het echte leven een tijdje voor het radioprogramma Ophef en Vertier heeft gewerkt. Ook hem beviel het niet goed, om verschillende redenen. Een daarvan wordt gesuggereerd in een interview dat Onno Blom van Trouw met hem had: ‘Voor Ophef en Vertier diende ik het hele culturele spectrum te bestrijken. Ik moest...’, Zwagerman slikt hoorbaar, ‘ik moest ook naar toneelvoorstellingen en ballet.’
Behalve Zwagerman zelf treden ook de uitgevers Sontrop en Ros en de schrijvers Van Dis en Bernlef in dit boek op. Algehele overeenstemming heerst er toch niet onder de speurders, want waar Hans Warren Margriet de Moor meent te zien, ziet Arjan Peters Connie Palmen.
Ik las zes kritieken, die ik in positieve marsrichting zal doornemen, van totale verwerping tot toppen van lof.
Arjan Peters (de Volkskrant) kan niets goeds ontdekken. De satire bijt niet, vindt hij. De zweepslagen die Zwagerman denkt uit te delen, pakken uit als speldenprikken van iemand die als het erop aankomt alles en iedereen te vriend wil houden, en het boek had beter de gemoedelijke titel Scherts ende Luim kunnen dragen. Peters ziet minimale voorvallen in tientallen pagina's uitgemolken. ‘Het grote probleem van zijn schrijverschap komt in een schel licht: hij heeft de tijdsverschijnseltjes dringend nodig, bij gebrek aan een eigen dwingende thematiek.’ Joost Zwagerman gaat volgens Peters onderuit en het boek is een debacle.
Ook Jaap Goedegebuure (HP/de Tijd) heeft er geen goed woord voor over, maar bij hem is de walging voor het genre van de literaire sleutelroman zo groot, dat hij aan de individuele eigenschappen van het boek nauwelijks toekomt. ‘Een roman schrijven over het literaire milieu, dat is zoiets als met een sterrenkijker naar een molshoop turen.’ Ringwormen en geleedpotigen lopen daar rond. Een miezerige aanblik bieden de letterkundigen die zich verzamelen rond wat de criticus, met een verrassend beeld, de literaire dorpspomp noemt. Het gespiegel van Zwagerman maakt geen indruk op Goedegebuure, die als goed geleerde weet dat Novalis al in 1801 spiegelde. Zwagerman koekeloert volgens hem door een sterrenkijker die maar geen caleidoscoop wil worden.
Moet een sterrenkijker dat dan willen? ‘Sterrenkijker, hou je bij je leest’, dacht ik, aangestoken door de gedurfde beeldspraak van Goedegebuures proza. Maar uit zijn recensie is duidelijk dat hij het een ernstige fout van de sterrenkijker vindt dat die geen caleidoscoop wil worden.
Hans Goedkoop (NRC Handelsblad) is de zielzorger onder de Nederlandse critici. Of hij nu Reve, Grunberg of Zwagerman onder handen heeft, hij kijkt dwars door het boek heen recht in