‘Nee,’ sprak hij toen onverzoenlijk, ‘deze is het ook niet.’
Het meisje achter de toonbank slaakte een zucht. Mijn maag rommelde van de honger. Het klonk luid en duidelijk in de stille winkel.
‘Nou ja,’ sprak Armando toen, hardvochtig bijna, ‘laat ook maar. Geef maar een krentenbol.’
Opgelucht dat ze nu spoedig van hem verlost zou zijn, duwde het meisje hem een krentenbol in handen en twee kwartjes verwisselden van eigenaar, terwijl Armando haar de rug al toekeerde en oog in oog met mij een onbedaarlijke hap nam. Er hing een watje aan zijn kin. Er zat een druppeltje bloed in gevangen.
*
Vannacht schrok ik wakker en versuft tastend naar het lichtknopje, begon het me langzaam te dagen dat het kwam omdat ik alweer van Armando had gedroomd. Al zoekend vergat ik vervolgens het licht en in de duisternis overdacht ik mijn droom.
Armando zat bij de kapper. Grote kunstenaars en dichters gaan gekapt door het leven. Ik ook, zij het om andere redenen. Hij werd geknipt en ik zat te wachten naast een stapel oude Panorama's. Hij had een stevige nek, maar wel wat weinig haar. De kapper, een vergeelde man, heel mager, in een stofjas, deed echter zijn uiterste best met schaar en metalen kam.
Hij kamde zowat ieder haartje afzonderlijk uit en knipte er dan voorzichtig een halve centimeter af. Haar voor haartje, tot in de oorschelpen. Armando, stevig in een wit laken gewikkeld, keek ondertussen dromerig in de spiegel. Soms keek hij ook anders. Verwilderd. En dan weer droef of zelfs hunkerend. Het leek erop dat hij zijn beschikbare potentieel aan gezichtsuitdrukkingen controleerde. Hij zag al na een tijdje dat het goed was, maar kon er toen niet meer mee ophouden.
Hij trok een grimas.
Knipoogde naar zichzelf.
Keek louche als een gangster.
Vorsend als een heer met diep gedachtengoed aan boord, op punt van aanmeren, maar nog even aarzelend; zou hij niet toch beter het ruime sop kiezen? Neen. Hij lei aan.
Toen was de kapper klaar.
Hij toonde de klant per spiegel diens achterhoofd.
‘Mmmm,’ zei Armando, alsof hij voor kapper had gestudeerd, ‘niet slecht.’
De kapper klopte hem af, zwaaide het laken af en deed eerbiedig een stapje opzij. Armando steeg vaardig op uit de stoel, gunde zichzelf noch mij noch de kapper een blik waardig en schreed zonder betalen de zaak uit.
Toen was ik aan de beurt.
Maar terwijl ik opstond, zeeg de kapper neer aan de andere kant van de Panorama's. Hij greep naar zijn hoofd, reutelde even en stierf terwijl hij op de grond gleed, zo in het hoopje haren dat van Armando's schedel was geplukt.
*
Ik heb nu alweer gedroomd van Armando. Er is geen verklaring voor. Dat is misschien maar beter ook. Ik was in mijn droom de uitbater van een broodjeszaak. Ik stond achter de toonbank toen hij binnenkwam.
Armando, de kunstenaar-dichter.
Ik herkende hem meteen aan zijn broekspijpen. Die waren te kort. Maar hij compenseerde dat met de blik van een veldheer die aan de vooravond van een oorlog weet te vertellen dat het een fluitje van een cent gaat worden,
‘Een broodje half-om,’ bestelde de veldheer en hij ging zitten aan de glazen vitrine met worsten, kazen en hammen. Ik begon naar hartelust te smeren. Alles ging goed. Het broodje op een bordje, het bordje naar de klant.