Lof der botheid
door A.H.G. Rinnooy Kan
Iedereen is tegen bureaucraten - Max Weber op goede gronden en de rest op grond van anekdotes. Elke burger kan smakelijk verhalen over een ergerlijke ervaring aan een loket, elke werknemer over een ontvangen opdracht vol overbodigheid, elke bestuurder over de subtiele veranderingsresistentie van zijn apparaat (‘Yes, minister’). De bureaucratie deugt niet; de bureaucratie heeft afremmen en tegenhouden als hoogste doel; de bureaucratie haalt het laatste restje tempo uit een toch al verstopte en verstroperigde samenleving.
Tegen wie richt deze volkswoede zich? Tegen de bureaucraten - maar dat zijn wij
grotendeels zelf. Bijna iedereen is medeverantwoordelijk voor de bureaucratische bedreiging, al dan niet door actieve betrokkenheid. Alle ambtenaren, natuurlijk, maar ook alle semiambtenaren. Alle administratieve medewerkers van alle organisaties, groot en klein (‘Zo kan ik dat formulier echt niet accepteren.’). Alle bestuurders, van alle organisaties, groot en klein (‘Alles goed en wel, voorzitter, maar...’). En natuurlijk alle politici in alle hoeken en gaten van het systeem, die weten dat hun productiviteit alleen wordt gemeten (en helaas alleen kan worden gemeten) in aantallen vastgestelde voorschriften per vergadering.
Iedereen is part-time of full-time bureaucraat, op een enkele huisvrouw, vagebond of vrije jongen na. Wie tegen de bureaucratie is, is tevens part-time of full-time masochist. Natuurlijk, ook het recht op zelfkastijding is een grondrecht, maar de zo massale uitoefening ervan stemt tot verbazing. De mens heeft kennelijk vooral de pest aan zijn eigen oerdriften. De bureaucratie is van alle tijden, en de gevechten ertegen verlopen even vruchteloos als de acties tegen het vloeken of voor de morele herbewapening.
Politici die tegen de bureaucratie zijn moet men echter dubbel wantrouwen. Zij immers zijn grotendeels verantwoordelijk voor de publieke component van het fenomeen, althans voor de instrumentering ervan: geen Dorknoper zonder Dickerdack. De politicus die het mes in de bureaucratie wil zetten zou dat het beste tussen de eigen schouderbladen kunnen plaatsen. Niet alleen doet hij dat niet, maar heeft hij waarschijnlijk vooral de ambitie die ene ambtenaar die hem nog tegen durft te spreken om zeep te helpen. Daarmee zou de laatste barrière geslecht worden die ons nog scheidt van de terreur van het opportunisme.
De politieke kruistocht tegen de bureaucratie is zodoende voorzien van een dubbele bodem en tot mislukken gedoemd, en de kleine tussentijdse succesjes schakelen ook nog net die paar dienaren van de publieke zaak uit van wie wij het moeten hebben. En zelfs daar blijft het niet bij. In haar suspecte ijver om de bureaucraten uit te schakelen creëert de politiek ook nog eens grote aantallen van een nog veel onheilspellender categorie: de bijklussende bureaucraten of, in de aanloop daarheen, de ondernemende ambtenaren.
De zorg over deze hybride varianten steekt diep. Wie de bureaucraat, de publieke of private ambtenaar plaatst tegenover de ondernemers en de vernieuwers, zet daarmee twee moraliteiten tegenover elkaar: enerzijds de moraal van staat en systeem, waarvan de kern vervat ligt in begrippen als stabiliteit en voorspelbaarheid, en anderzijds de moraal van de markt die gebaseerd is op de noodzaak van aanpassingsvermogen en creativiteit. Voor beide is een plek in een beschaafde samenleving. Jane Jacobs heeft eens gesuggereerd dat de moraal van de staat voortvloeit uit de behoeften van prehistorische boeren en kolonisten en die van de markt uit de behoeften van jagers en handelaars - daarover is een boek vol te schrijven en dat heeft zij dan ook gedaan.Ga naar eind* Maar iedereen kan zich bij deze twee moraliteiten zo ook wel iets voorstellen, en zich realiseren dat juist de mengvorm van de bijklussende bureaucraat of de adaptieve ambtenaar een buitengewoon riskante is.
Het is niet voor niets dat klachten over concurrentievervalsing zich zo vaak concentreren op overheidsorganisaties die onderweg naar de