menlevingen in de achttiende en negentiende eeuw. De opkomst van de bureaucratie was het eerste teken dat de tijd van de feodale willekeur, regionale idiosyncrasieën en aristocratische prerogatieven voorgoed voorbij was. Het aardige van het dubbelzijdige begrip is dat het vastlegt hoe ‘het bureau’, zowel in de zin van meubelstuk als in de zin van kantoor, de kern werd van de westerse beschaving. Het oude, chaotische Europa werd ingesnoerd in het corset van het ‘bureausysteem’: er kwamen niet alleen steeds meer bureaus, maar daarmee kwam er ook (steeds meer) centraal bestuur, (groeiende) rechtsgelijkheid en (toenemend) gereguleerd openbaar bestuur. Niemand zal beweren dat dit proces vlekkeloos verliep, maar bureaucracy was here to stay.
Toch denkt bijna iedereen bij het woord bureaucratie instinctief aan pennenlikkers, onbegrijpelijke formulieren, eindeloze en ondoorzichtige procedures (die altijd verkeerd aflopen), en aan loketten die vlak voor de neus dichtgaan - en ondanks Weber denkt bijna niemand aan de in historisch perspectief tamelijk geoliede manier waarop moderne westerse samenlevingen grosso modo functioneren, aan de relatieve geordendheid van hun dichtbevolkte territoria, en aan de relatieve betrouwbaarheid van de overheid.
De ellende voor de bureaucratie is dat problemen op het persoonlijke niveau (de individu die wordt vermalen in de muil van de moloch van regels en ambtenaren) bevattelijker, onthutsender en traumatischer zijn dan het bijna geruisloos functioneren van een onzichtbare en naamloze organisatie die zorgt dat 's avonds de straatlantaarns aangaan en de faecaliën worden weggezogen uit het riool. Terecht heeft Weber erop gewezen dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen efficiëntie (dat is lang niet altijd een karaktertrek van bureaucratie) en effectiviteit (dat is doorgaans wel een eigenschap van bureaucratie - ten goede of ten kwade).
De afkeer van bureaucratie lijkt universeel. In dat opzicht vermengen allerlei tegenstrijdige ideologieën en emoties zich moeiteloos in hun verachting van formalisme: aristocratische weerzin tegen maatschappelijke gelijkheid, burgerlijk-liberale hang naar individualiteit, socialistische afkeer van machtsconcentraties, anarchistische walging jegens de staat, en de romantische waardering voor het ‘zelf’ staan zij aan zij pal tegen de onontkoombare en nooit meer weg te denken consequentie van de moderne tijd.
Thans lijkt het soms of de anti-bureaucratische beginselen wereldwijd triomferen op alle fronten: in het Westen verkopen de neo-liberalen hun privatiseringsgeloof als het terugdrijven van de bureaucratische draak, en pleiten ook sociaal-democraten voor ‘afgeslankt en niet-bureaucratisch’ overheidsbestuur, terwijl men in het Oosten zijn wonden likt van een ‘bureaucratisch’ systeem dat als een kaartenhuis in elkaar stortte nadat het de menselijke geest decennia had geworgd.
In wezen is het anti-bureaucratisch geloof vooral een ideologische schijnbeweging, zoals onze anti-bureaucratische instincten vooral zijn gebaseerd op een romantisch wereldbeeld. Hier moet de schijn ons troosten voor de werkelijkheid. Wie toeziet hoezeer de complexiteit van de samenleving is toegenomen, hoezeer de informatiestromen gargantuesque proporties hebben gekregen, hoe de macht van ambtenaren en bestuurders is gegroeid, hoe de consequenties van technologische innovaties onoverzienbaar kolossaal zijn, hoezeer het overheidsbestuur wordt omringd door een ijzeren ring van quasi onafhankelijke niet-goevernementele organisaties, half-autonome adviesraden, en een voortdurend wisselende jungle van belangengroepen, kan niet anders dan Weber gelijk geven. De voortschrijdende formalisering van de samenleving resulteert onherroepelijk, en in weerwil van de hyperindividualistische ‘do-your-own-thing’-stilering van onze tijd, in toenemende formele rationaliteit, dus in bureaucratisering van alle geledingen van het leven. Zelfs de strijd tegen de bureaucratie kan slechts worden gevoerd door het creëren van meer bureaucratie en het volgen van bureaucratische regels.
Iedere beweging die de moderne mens maakt, wordt onafwendbaar deel van het bureaucratisch regime. ‘Thuis’ betekent tegenwoordig de optelsom van antwoordapparaat, fax, internet-aansluiting en memoblaadjes op de koelkast - allemaal symptomen van een in snel tempo verbureaucratiserend privé-bestaan. Wie beseft hoe de staat aan cultuursponsoring doet, met adviescommissies vol deskundigen, quasiautonome bureaus die de subsidies verdelen, jury's die de prijzen distribueren, een culturele infrastruktuur die meer ambtenaren vergt dan vroeger nodig waren om het Romeinse Rijk draaiend te houden, beseft dat de kunst niets meer is dan een tak van de bureaucratie.