[594]
Deze maand
Een tijdschrift zit per definitie zichzelf op de hielen. Het volgt al uit de benaming ‘tijdschrift’, dat erin geschreven wordt op een bepaalde tijd en dat dit niet irrelevant is. Ouderwetse filosofen zouden dit uitleggen met behulp van een streepje: tijdschrift (zoals heel-al, samen-zijn). De tijd heeft dit goddank onmogelijk gemaakt.
Literaire tijdschriften hebben op momenten van vermoeienis en tegenslag soms de beslissing genomen minder vaak te gaan verschijnen. Soms werden ze een ‘tijdschrift in boekvorm’, wat eigenlijk een paradoxaal fenomeen is. Het Hollands Maandblad kende in zijn geschiedenis ongetwijfeld ook zulke momenten, waarop de verleiding om met een lagere frequentie uit te komen gevaarlijk groot werd. Onze benaming heeft dit gelukkig verhinderd. Een maandblad is een maandblad. Het werd weliswaar ooit geboren als weekblad, maar het zal niet oud worden als kwartaalblad of jaarkrant in boekvorm. Het zal trouwens helemaal niet oud worden.
Het zal jong blijven of niet blijven, en hoogstens dor zijn als dat kan met de prachtige dubbelzinnigheid van dat korte gedicht van Chr. J. van Geel, Dor blad op weg:
Op weg naar zee haalt een dor blad mij haastig in,
het maakt zich snel van plassen los, loopt over water,
ratelt op klinkers, rolt en ritselt, drinkt, mij ver
vooruit, uit onverwachte plassen dicht bij zee.
Van Geel heeft hier vast niet aan de mogelijkheid van een tijdschrift als blad gedacht. Het aardige van een goed gedicht is echter, dat het zich veel laat aanleunen. Wat een treffend verweer zijn deze regels tegen de gemeenplaatsen waarmee literaire tijdschriften worden bekogeld, tegen het rituele gemopper dat ze het afleggen tegen de krant, de televisie, en noem maar op! Want wat doet het dorre blad?
Het loopt over water en drinkt, ons ver vooruit, uit onverwachte plassen dicht bij zee. Je moet met andere woorden kunnen kijken om te zien wat een dor blad eigenlijk is, door op te merken wat het doet.
Een maandblad zit zichzelf op de hielen. Terwijl de ene aflevering nog met het aplomb van de zojuist binnengevallen gast met zijn verhalen strooit komt om de hoek van de straat de volgende al aangefietst. Als het goed is, melden ze iets van deze tijd. En als het werkelijk goed is, blijkt wat ze melden een amalgaam van het actuele met het tijdloze, van het eeuwige met het tijdelijke, dat wat volgens Baudelaire het Schone is, deels ‘het vluchtige, het contingente, de helft van de kunst waarvan de andere helft het eeuwige is en het onveranderlijke.’
Dit klinkt ambitieus, schaamteloos ambitieus, dat kan een krant zich niet veroorloven. Die moet au courant zijn. Wij willen het ene doen en het andere niet laten. De poëzie van Paul Gellings in dit nummer van Hollands Maandblad hoort bijvoorbeeld bij dit jaargetijde, maar die van Anne Kemper niet. De terugblik op het communisme van Van Hage past bij deze jaren na de val van de Muur. Arnon Grunbergs observaties bij de literaire bureaucratie van tegenwoordig, Mullers betoog in onze rubriek Aan de ene kant bij de huidige discussies over een vermeend gebrek aan beta's.
Van Nimwegens verhaal heeft meer het tijdloze misschien, net als de gedichten van Elisabeth Eybers, terwijl Joost Zwagermans Toets der kritiek de actualiteit niet schuwt. Het rolt en ritselt: vooruit, uit onverwachte plassen dicht bij zee. - md