Twee beginnersfouten
Door Max Pam
Mijn vader had een grote neus. Zelf sprak hij van een gok. Het was een jodenneus.
Die jodenneus heb ik niet van hem geërfd en ik weet niet zeker of ik dat jammer vind. Over het algemeen vind ik grote neuzen mooi. Jodenneuzen zijn vaak ook erg mooi, vooral als de ronding elegant en regelmatig is. Mijn vader had zo'n grote neus, die ook erg elegant was. Maar hij zei dat half-joden, zoals ik, de slechte eigenschappen in zich verenigden van joden en van niet-joden.
Mijn neus is eigenlijk niks. Het is er zo'n beetje tussenin. Het is geen jodenneus
en het is geen niet-jodenneus. Mijn dochter liet zich laatst inschrijven bij een modellenbureau. De fotograaf die foto's van haar maakte, zei dat zij op haar vader leek. Mijn dochter vond die opmerking niet leuk.
De familie sterft van boven af en groeit van onderen weer aan. Dat schijnt een uitspraak van Achterberg te zijn, hoewel ik haar niet in zijn verzamelde gedichten heb kunnen vinden.
Met Andreas Burnier heb ik weinig, behalve dan dat ze erg joods schijnt te zijn. Omdat zij bij mij in de buurt woont, zie ik haar wel eens over straat lopen. Erg elegant doet zij dat niet.
Een paar weken geleden werd Andreas Burnier geïnterviewd door De Groene Amsterdammer. Bij dat weekblad houden ze Burnier kennelijk voor een groot filosoof, want twee jaar geleden werd zij ook al uitvoerig aan het woord gelaten in De Groene. Zij zei toen iets, waar ik serieus op in ben gegaan.
Terwijl de Olympus sidderde op zijn grondvesten, zei Burnier dat zij Wittgenstein een overschatte filosoof vond ‘vanwege zijn pretentieuze ingenieursfilosofie én vanwege zijn populaire bekendheid op grond van ordinair plagiaat. “Wovon man nicht sprechen kann, darüber soll man schweigen” is zonder bronvermelding overgenomen uit Nietzsches Die fröhliche Wissenschaft’.
Aldus mevrouw Burnier.
Ei-ei, die Wittgenstein. Een plagiator!
Naar aanleiding van mevrouw Burniers opmerking wees ik (NRC Handelsblad, 25-1-'95) op het volgende. Wittgenstein heeft nooit geschreven: ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber soll man schweigen’. In de Tractatus schreef Wittgenstein: ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen’. Dus niet soll, maar muss.
Het scheelt maar één woordje, maar het is een wereld van verschil. Om het nog eens heel kort uit te leggen: Soll is de gebiedende wijs en drukt een morele plicht uit. Een zedelijk levend mens behoort te zwijgen over datgene waarover men niet spreken kan. Het woordje muss duidt daarentegen op een onvermijdelijkheid. Men kan hoog en laag springen, men kan doen en laten wat men wil, maar het leidt tot niets om uitspraken te doen over zaken, waarover principieel niets zinnigs te zeggen valt.
Zo populair was Wittgenstein dat de grote filosoof mevrouw Burnier niet eens in staat was om Wittgensteins meest populaire zin correct weer te geven. Zij maakte een echte beginnersfout, waaruit bleek dat zij van Wittgensteins filosofie maar weinig begrepen had.
Verder liet ik op verschillende manieren zien dat Die fröhliche Wissenschaft van Nietzsche geen enkele zin bevat, die in de verste verte lijkt op: ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen’. Zelfs met soll in plaats van muss komt die zin, die gedachte, in Nietzsches boek niet voor. Mijn conclusie was dan ook dat mevrouw Burnier maar wat zei en dat zij eigenlijk niet wist waar zij het over had.
Een antwoord kwam er niet, maar wel kwam ik mevrouw Burnier een half jaar later tegen op een congres.
Wij gaven elkaar een hand.
‘O ja’, zei ze, ‘u krijgt nog een antwoord. Ik heb het opgeschreven, ik moet het alleen nog publiceren’.
Wij zijn nu al weer twee jaar verder en het antwoord is nog steeds niet verschenen. Zo denken Burniers discipelen nog altijd dat Wittgenstein een plagiator is.