Toen gingen we zitten.
De consul haalde een bril uit zijn jaszak, wierp een korte blik op mij en toen op het menu.
‘Ik heb gehoord,’ zei hij na een korte stilte, ‘dat jouw boek heel pikant is.’
‘Het is maar hoe je het bekijkt,’ antwoordde ik, ‘er zijn veel pikantere boeken verschenen.’
‘Aha,’ zei de consul, ‘aha.’ Ik vroeg me af of hij überhaupt had geluisterd. Hij zei, ‘laten we maar een fles mineraalwater bestellen, dat is altijd lekker bij de lunch. Ik hoef geen wijn, jij toch ook niet?’ En met deze woorden sloeg hij de wijnkaart dicht.
‘Met of zonder bubbeltjes, het water?’ wilde de consul weten.
‘Nou persoonlijk,’ zei ik, ‘vind ik bubbeltjes wel lekker.’
‘Kijk eens aan, dat komt mooi uit, ik houd ook heel erg van bubbeltjes. Dat platte water laat zo'n gekke smaak achter in je mond vind je ook niet?’
‘Ja?’ Ik wist het niet, ik had er nooit zo op gelet.
‘Ja, een hele gekke zware smaak, alsof er lood inzit.’
Daarop zwaaide Pierre P. van der Velden zijn rechterhand een paar keer zenuwachtig door de lucht en riep, ‘juffrouw, juffrouw, een fles mineraalwater met bubbeltjes.’
Toen werd het even stil, want de consul verdiepte zich in de menukaart.
Nadat hij zijn keuze had gemaakt, zette hij zijn bril weer af, staarde enkele tellen zwijgend voor zich uit en vroeg toen, ‘weet je al wanneer je boek hier uitkomt?’
‘Nee,’ zei ik, ‘ze moeten het eerst nog vertalen.’
‘Oh ja,’ zei de consul, ‘nou ik hoop maar dat ze een beetje een goeie te pakken krijgen, want sommige vertalingen zijn echt om te huilen.’ Hij knikte een paar keer ernstig.
Vervolgens haalde hij uit zijn binnenzak een visitekaartje en legde dat voor me op tafel. ‘Dit ben ik,’ zei hij. Ik bekeek het visitekaartje: ‘Pierre P. van der Velden,’ stond erop.
‘Consul voor culturele zaken.’
‘Steek het maar in je zak,’ zei de consul, ‘mijn privénummer staat er ook op. Maar noem me alsjeblieft nooit consul, dat vind ik heel gênant, ik ben ook maar een mens.’
‘Uiteraard,’ zei ik, ‘uiteraard.’
De consul staarde opnieuw nadenkend voor zich uit.
Zo bleef hij een paar seconden zitten en toen kwam het voorgerecht: groene sla.
De consul strooide wat peper, zout en azijn over zijn sla en zei: ‘ik heb gehoord dat je eigenlijk joods moet zijn om jouw boek te waarderen, nou dan zit je gelukkig in de goeie stad.’
‘Ja,’ zei ik, ‘gelukkig wel.’
Wij aten de groene sla gehaast en in stilte. Tijdens het eten keek hij een paar keer op zijn horloge, waardoor ik het idee kreeg dat hij nog een andere afspraak had.
Toen zijn bord op een paar blaadjes na leeg was schoof hij het van zich af en hervatte het gesprek met de woorden: ‘Eigenlijk is sla niets voor mij.’
‘Dat spijt me.’
De consul wilde van geen spijt weten. ‘Het is op kosten van de koningin, dus geniet maar.’
Als hoofdgerecht aten wij pasta met kleine stukjes broccoli. Ik had maar hetzelfde besteld als de consul. Ook dit gerecht leek hem niet te smaken. Na een paar happen legde hij zijn vork neer en leunde voorover.
‘Wij zullen natuurlijk een presentatie voor je organiseren en wie weet een lezing in het 92nd Y. Dat is belangrijk, dat is heel erg belangrijk. Nooteboom heeft daar ook gestaan. En Claus.’ Hij nam een grote slok, spoelde het water enkele malen tussen zijn tanden door alsof het mondwater was en slikte het toen door.