[593]
Vrij & ongesubsidieerd
Dit blad zal vaker verwijzen naar een goed humeur dan naar een slecht. Met die woorden stelde K.L. Poll in 1959 Hollands Weekblad aan Nederland voor. Sindsdien is het een en ander veranderd, zowel in Nederland als in het Weekblad dat al snel Hollands Maandblad werd en nu een redactie heeft die meer naar de toekomst dan naar het verleden wil kijken. Maar het verlangen naar een goed humeur is gebleven.
Zonder vrolijkheid, geestdrift en een zeker geloof in de opbeurende kracht van het geschreven woord valt geen literair tijdschrift te maken. Wie eraan begint, weet dat de moeilijkheid altijd zal blijven een kleine groep mensen, lezers en schrijvers, ervan te doordringen dat het bestaan van het blad juist van hen afhangt. Een literair tijdschrift is een samenzwering. Het is een complot van enkelingen die niet zozeer hetzelfde beogen, niet zozeer hetzelfde denken of hetzelfde schrijven, maar gemeen hebben dat ze bereid zijn tegen de stroom in te roeien, de degens te kruisen (ook met elkaar), en koers te zetten tegen de klippen op.
Zonder vrolijkheid, geestdrift en een zeker geloof in de opbeurende kracht van het geschreven woord valt geen enkel tijdschrift te maken. - Was het maar zo. Een van de veranderingen in de Nederlandse samenleving sedert de oprichting van Hollands Maandblad is de opkomst van de gedachte dat vrolijkheid, geestdrift en geloof in de opbeurende kracht van het geschreven woord, ja dat cultuur in de meest brede zin van het woord niet mogelijk is zonder subsidie, subsidieregelingen, subsidieinstellingen en subsidieverstrekkers.
Men hoeft geen neoliberaal te zijn om te signaleren dat de Nederlandse beschaving de afgelopen decennia verstrikt is geraakt in de zwachtels van een subsidiestelsel met een fatale verfijning. De gedachte aan van overheidswege verspreide cultuur liep uit op een ideologie met alle kenmerken van zelfverwurging: een woekerende bureaucratie, glanzende burelen, overdadig vormgegeven beleidsnota's, en talloze apparatsjiks wier bestaan niet afhankelijk is van culturele bloei en anarchie, maar louter van de gereguleerde regelmaat van het subsidiemechanisme zelf.
Eerder noemden wij in deze kolommen subsidie de cocaïne van het Nederlandse geestesleven. De verslaving, de groeiende afhankelijkheid, de verlammende angst voor een cold turkey, de schichtige slaafsheid, de culturele horigheid, de intellectuele uittering, ze zijn de onontkoombare gevolgen van subsidie. En wij concludeerden toen: subsidie baart macht en onderdanigheid, creëert zelf-importantie en slaafsheid, schept ongelijkheid en bedelarij als artistieke houding. Subsidie ketent de geest in een dwangbuis van formulieren, financieringsrondes en culturele collaboratie.
Het zijn grote woorden, en normaal gesproken moeten wij een beetje lachen om grote woorden, maar wie de absurde gang van zaken beziet in de kleine uithoek van de cultuurbureaucratie die de literaire tijdschriften aangaat, zal het lachen vergaan. Al snel beseft men dat het allang niet meer handelt om een goed humeur, geestdrift, en een zeker geloof in de opbeurende kracht van het geschreven woord. Hier regeren de commissies van ‘deskundigen’ die vergaderen en geheime rapporten maken. Hier is het territorium van door de overheid betaalde maar door niemand gecontroleerde Fondsen, Stichtingen en Belangrijke Bureau's vol gestroomlijnde computers en mensen met atv-dagen. Hier is het domein waar cultuur de vorm heeft van jaarverslagen die meer kosten dan alle literaire tijdschriften van Nederland bij elkaar. Hier wordt de beschaving verstikt in goede bedoelingen en de oprechte zucht tot cultuurspreiding.
Er zijn vele zaken in het leven die wij wel weten maar nauwelijks begrijpen. Een van die zaken is de mallemolen van de culturele subsidies - in ons geval worden die sinds enige jaren beheerd door het Nederlands Literair Produktieen Vertalingen Fonds. Het Hollands Maandblad draaide mee in die mallemolen omdat we dachten dat het zo hoorde, dat het niet anders