gehuld, er waren alleen zijn handen en zijn rond, glimlachend gelaat. Hij ging me voor naar de vipbar op de bovenverdieping. Ik nam zijn hand beet en schuilde achter zijn brede rug, terwijl hij zich door de dichte drommen een weg baande.
Mijn man zat onderuitgezakt in een van de vele royale, zwartleren fauteuils. Toen hij ons opmerkte, knikte hij naar de wand van fumé glas aan zijn rechterzijde.
‘Volle bak,’ zei hij.
Tobias lichtte mijn hand op ter hoogte van zijn schouder en begeleidde me galant rond de lage tafel tot bij de fauteuil naast mijn man.
Gelijktijdig zonken we neer in het zuchtende leer.
‘Ik verwachtte jullie,’ zei Tobias. Hij draaide zich om naar de bar. Een wachtende ober trok zijn wenkbrauwen op en kwam terstond een rondje opnemen.
‘Ik hoorde van Gianni hoe je te werk gaat,’ ging Tobias verder.
‘Ik houd van de directe aanpak,’ zei mijn man.
‘Ik heb woensdag al Katrien in de boetiek gezien,’ zei Tobias. ‘Je hebt een mooie vrouw. Prijsje gelukkig.’
Ik liep rood aan, balde mijn tenen om het te bestrijden.
‘Ik ben eigenlijk gekomen om het over mooie wagens te hebben,’ zei mijn man, en hij zette een uitnodigend lachje in.
Een paar ogenblikken behield Tobias de fijnzinnige trek om zijn mond en de ogen lichtjes dichtgeknepen, tot mijn man met een hoest abrupt zijn lach beëindigde. Toen gleed er een schaduw over zijn gezicht. Hij leek na te denken, zijn blik was op mij gericht.
Hij boog het hoofd en veegde onbestaande stofjes van zijn knie.
‘Je hebt geluk, vriend,’ zei hij nog steeds bedaard. ‘Ik ben eigenlijk op zoek naar iets. Ik had al aan Mercedes gedacht, Gianni is er dik tevreden over. Heeft hij niets verteld?’
Mijn man schudde verbaasd zijn hoofd. ‘Dat je met een bmw 5 rijdt.’
De ober plaatste de vierkante glazen op tafel.
‘Hij was niet welgezind,’ zei Tobias. ‘Ik heb een ongeluk gehad.’
‘Ai.’
‘O, niet erg, hoor. Een deuk in het spatbord rechts achteraan. Maar ik rijd er niet meer mee. Hij staat in mijn garage. Ik ben niet van plan om hem te laten repareren...’
Hij nam zijn glas op maar dronk niet.
‘In een ondergrondse parking, verleden week donderdag...’
Hij keek in zijn glas.
‘Misschien geef ik hem aan iemand. Misschien niet, misschien laat ik hem in de garage staan.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet.’
‘Nou ja,’ zei mijn man, ‘als hij zijn kilometers heeft.’
‘Twaalfduizend,’ zei Tobias. ‘Hij is pas vijf maanden oud.’
Mijn man helde in mijn richting. Steunend op zijn elleboog werkte hij zich uit de gladde, leren kuil en schoof zijn zitvlak op. Hij vouwde zijn handen over zijn knalgroene buik. Toen hij sprak, gesticuleerde hij met de duimen.
‘Als een mens het zich kan veroorloven, waarom niet? Ik zal je iets vertellen, Tobias. Toen ik twee jaar Mercedes verkocht... drie jaar, twee of drie jaar, ik wil ervan af zijn...’
‘Het was een vrouw,’ onderbrak Tobias zonder zijn stem te verheffen. ‘Beeldschoon. Ze leek op jou, Katrien.’
Hij nam een grote slok en zette het glas neer.
‘Iemand had zijn auto dicht naast de mijne geparkeerd waardoor ik weinig ruimte had om rond de betonnen peiler te manoeuvreren. Ik stak er al een eind uit, toen zij behoorlijk snel om de hoek kwam. Ik zag dat ze mij niet meteen zag. De schreeuw