In Babylon
door Atte Jongstra
Marcel Mörings kloeke, nieuwe roman In Babylon is een raamvertelling - verschillende verhalen, verteld op één vensterbank. Geen gemakkelijk genre, er wordt veel van de schrijver gevergd, wil hij naast alle ingelaste subverhalen ook nog een overkoepelende geschiedenis zo volhouden dat de lezer het centrale uitzicht niet verliest.
Vragen voor de recensent:
1. | Is er bij Möring sprake van een raam, waaruit vakmanschap en timmermansvreugde spreken? |
2. | Zijn door dat raam gezien de verhalen noodzakelijk, spannend, mooi, schrijnend et cetera? |
3. | Biedt de schrijver uitzicht en zoja, willen we naar buiten kijken? |
Carel Peeters las Mörings boek voor Vrij Nederland en zegt ‘ja’ op vraag 1. ‘Er heerst allerminst verwarring in de manier waarop Möring het verhaal vertelt, hij schreef “met helder hoofd”. Op vraag 2 reageert hij eveneens bevestigend: de vertelde verhalen maken iets duidelijk over houtsoort en gekozen glasdikte van het venster. Over de derde vraag heeft hij meer twijfel: Mörings uitzicht is vaag en scherp tegelijk. Op zich niet erg, want daar gaat het boek over. Möring wordt in dit verband treffend geciteerd: “Chaos is er voor het begrip”.
Het mooie in Carel Peeters’ recensie is dat hij na uitgebreide lezersservice (waar gaat In Babylon over?), begint aan een tweede rondje antwoorden. Nu duwen de verhalen het kozijn uit verband door hun te lange lengte, de diepte van het vertelde is niet diep genoeg, er is te weinig psychologie. Carel Peeters eindigt dan ook teleurgesteld in dit stuk, dat hem als criticus typeert: tastend, vol welwillende twijfel die de lezer de ruimte laat zelf te beslissen. Hij heeft duidelijk moeite gedaan de auteursbedoelingen te doorgronden.
Arjan Peters (de Volkskrant) is een heel andere criticus. Waar Peeters twijfelt, is Peters sceptisch. De zinnen van Carel Peeters twijfelen zelf, die van Arjan Peters hebben er lol in en aarzelen nooit. ‘Kom maar op,’ lijkt Peters te zegen. ‘Haal me dan over!’ Marcel Möring heeft Arjan Peters niet overgehaald. Möring toont zich bij In Babylon een slechte timmerman, zegt Peters. Zijn raam strookt niet met de werkelijkheid, het uitzicht is ongeloofwaardig. De scepticus Peters raakt geërgerd: Möring heeft zich vertild aan deze klus. Arjan Peters is geen criticus die de lezer onder de kin kietelt met service inzake de inhoud van het boek, we zien de strenge opzichter die splinters aantreft, vermoedt dat de kop van de hamer heeft losgezeten, verbindingen ziet gapen en de rot al ruikt voor de eerste regenbui.
Ook Ingrid Hoogervorst van De Telegraaf besprak In Babylon. Zij werd wel degelijk door Möring overgehaald (‘een spannende roman’), maar zegt te zijn gehinderd door het feit dat een raam nu eenmaal niet alleen maar uit glas bestaat: de constructie is (te) veel in zicht, hoewel beelden en stijl veel goedmaken. Een recensie pur sang is Hoogervorsts stuk niet, zij koos voor de mengvorm interview/kritiek, waarmee de algemene Telegraafaanpak (de mens staat voorop) ook in de kunstkolommen terug te vinden is: van belang is vooral de mens achter, de mens in het boek.
Dan komen we bij de merkwaardigste aller Möring-recensenten: Robert Anker in het Parool. Waar Carel Peeters zich nooit een aanhanger van het chaotische, Babylonische wereldbeeld heeft getoond, is Anker daar een verklaard tegenstander van. Robert Anker wil ‘heelheid’ in de wereld en ‘heelheid’ in de kunst. Een helder omlijnd uitzicht, houvast voor de wankelmoedige, betekenis. Een schrijver moet voortrekker zijn, fakkeldrager.
Dat In Babylon ‘een aardige pil’ was, ‘hinderde niets’ en tot de helft had Anker het gevoel dat de ‘echte Möring’ eindelijk was opgestaan. Na die helft constateert hij echter dat de man die nu eindelijk was opgestaan de echte Möring niet is. Möring kon immers zo ‘betekenisvol’ schrijven, en toont zich nu een Babyloniër.