Winterkind
door Josine Marbus
Sneeuw bestaat uit kristallen, maar die viel niet.
Het regende zo zacht dat ze niet aan schuilen dacht. De kleine druppels bevroren voor ze de grond raakten. Haar wangen voelden koud, ze haalde haar neus op. Hoe kouder ze het kreeg, hoe heerlijker het straks in huis zou zijn. Haar vingertoppen tintelden, het deed bijna pijn, en de frisse lucht die ze inademde leek haar maag te verkoelen.
Ze telde tot honderd en nog eens en liep toen naar binnen.
Michiels jas hing aan de kapstok, een spijkerjas, gevoerd met een zachte, witte stof, het kon de huid van een speelgoedbeer zijn. Haar handen gleden in zijn zakken. Ze wist niet wat ze zocht en of ze iets zocht. De buitenkant van de jas was nog vochtig. Ze rook de haren van haar broer en de lucht van nicotine, vermengd met de geur van een natte deken die maar niet wilde drogen.
Voor ze haar hand terughaalde, keek ze achter zich, de gang door. De deur van de huiskamer was dicht, de trap naar boven leeg. Ze keek naar het pakje in haar hand. De groene verpakking voelde klam, het karton had het regenwater opgezogen. Ze zag direct wat het was, er zaten et tien in, met glijmiddel. Het pakje was nog niet aangebroken, hij had er geen één uit gehaald.
Ze kon zich Michiel niet voorstellen met zo'n ding.
Ze stopte het pakje terug, in de linkerzak, het kwam toch uit de linker? Er zat een groene vlek bij haar duim, de verf van het karton had afgegeven. Ze veegde ermee langs haar broek, wreef er met haar andere duim over, stak hem toen in haar mond om de sporen weg te zuigen en op dat moment ging de deur van de kamer open.
Michiel leek even anders dan anders.
Snel schoot ze uit haar jas, ze hing hem over de zijne en liep naar hem toe.
Het groen zat et nog en ze verborg haar duim in haar vuist, ze deed of ze geeuwde en zei: ‘Ik verveel me.’
‘Ja, ik ook.’
‘Is er iets lekkers in huis?’ Ze liep langs hem heen de kamer in.
‘Nee.’
‘O.’
‘Regent het nog?’
‘Een beetje.’ Wat moest hij met die dingen?
‘Zullen we dan maar in bad?’
‘Goed.’ Hij had niets gemerkt. Het groen op haar duim verflauwde. Eigenlijk had ze hem betrapt, maar zij had niet in zijn jas mogen voelen.
Ze volgde hem de trap op.
*
In hemd en onderbroek, allebei wit, wachtte ze op de rand van het bed van haar ouders. Michiel stond bij de garderobekast van haar moeder, die was nog altijd gevuld, alsof ze vanavond haar kleren voor morgen zou kiezen en over de stoel zou hangen voor de volgende ochtend, wanneer ze roze en naar zeep ruikend onder de douche vandaan kwam.
Haar broer mocht vandaag zeggen wat ze aan moest. Hij twijfelde, maar gooide