De macht van de lezer
door Beatrijs Ritsema
De recensent vormt de verbindingsschakel tussen het literaire aanbod en de literaire consumptie. In die functie kan hij/zij het eigenlijk nooit goed doen. Er bestaat een weerzin tegen de bevoegdheid tot oordelen, die hij zichzelf aanmatigt. De wreveligheid aan productiezijde (de schrijvers) heeft vaak de vorm van ongenoegen over het
verschil in oordelen dat een bepaald boek oproept. De ene recensent vindt het prachtig, de ander vindt het afschuwelijk - wat stelt het nu helemaal voor, zo'n stukkie in de krant? Aan consumptiezijde, en dan vooral in kringen van literatuursociologen en verwante vorsers
van verborgen structuren, ergert men zich juist aan de
overeenkomst in oordelen van recensenten. Men spreekt dan denigrerend over de ‘literaire canon’ die op een willekeurige manier wordt samengesteld door critici die elkaar nablaten.
Beide richtingen hebben ongelijk, omdat ze geen tekening houden met het vermogen tot kritisch lezen van de doorgewinterde recensielezer. Een boekrecensie (of welk opiniërend krantenstukje dan ook) komt nu eenmaal zelden of nooit terecht op onontgonnen bodem. Een recensie is niet zozeer een bordje lammetjespap dat verzwolgen en verteerd wordt, alswel een staaltje parfum dat een bepaalde sensatie achterlaat. Een specifiek parfum kan heerlijk ruiken als je het bij een ander opsnuift, maar een druppeltje ervan op je eigen huid kan je onmiddellijk doen inzien dat het niet bij jou past, zodat je het ook nooit van z'n leven zal aanschaffen.
Toen ik de tien kritieken van Het geheim, de tweede roman van Anna Enquist, snel achter elkaar gelezen had, dacht ik aanvankelijk dat ik hier met een wel zeer opmerkelijke eensluidendheid te maken had. Uit de tien artikelen destilleerde ik een tegenvallende roman met veel passages over muziek, schematisch geconstrueerd met een soort eendimensionaal-therapeutische ontknoping die niet eens een echte verrassing was - niet iets om enthousiast van te raken.
Herlezing van de kritieken (wat ik deed om preciezer te kunnen bepalen waar de critici zich allemaal aan stoorden) leverde echter een heel ander beeld op. De recensenten waren het helemaal niet met elkaar eens. Van de tien kritieken waren er slechts vier uitgesproken negatief te noemen, die van Hans Goedkoop in NRC Handelsblad, Carel Peeters in Vrij Nederland, Alle Lansu in Het Parool en Karel Osstyn in De Standaard. Drie stukken waren zonder voorbehoud positief: Joris Gerits in De Morgen, Rob Schouten in Trouw en Frank van Dijl in Algemeen Dagblad. En dan waren er nog drie gematigd positief, met signalering van enkele minpuntjes: Aleid Truijens in De Volkskrant, Hans Warren in de Provinciaal Zeeuwsche Courant en Johan Diepstraten in De Limburger.
Hoe kon ik me in eerste instantie zo vergist hebben, doot een canon aan te treffen, waar die helemaal niet was, door critici op een hoop te gooien die in tegengestelde kampen zitten? Hier zien we het parfum-effect in optima forma: de criticus kan nog zo hard roepen dat hij iets geweldigs te pakken heeft - ik proef zijn woorden op mijn huid en ze bevallen me niet. Lofprijzingen slaan om in hun tegendeel, aanbevelingen worden gerangschikt bij de categorie waarschuwingen.
Wat hieraan ten grondslag ligt - ik geef het meteen maar toe - is een keihard vooroordeel, afkomstig van eerdere recensies. Hans Warren heeft er ook last van; in zijn stukje schrijft hij: ‘Niemand begrijpt goed waarom, maar Anna Enquist is sinds ze in 1991 debuteerde met Soldatenliederen een naam geworden in de Nederlandse literatuur.’ Zo'n zinnetje is goedbeschouwd dodelijk, zeker wanneer in de volgende alinea's woorden als ‘zondagsdichter’, ‘houterig’ en ‘therapeutische werking’ vallen.
Dit zijn woorden die onmiddellijk alarmbelletjes doen rinkelen in mijn hoofd en als Hans Warren een pleister op de wonde plakt door verderop te schrijven dat Enquist in de korte tijd sinds haar eerste roman ‘veel bijgeleerd heeft’, stelt me dat niet echt gerust. Het is complimen-