Hoe kan het dat iemand aan wiens werk het beginsel van verificatie ontleend is toch de vraag wat lezen is zo belangrijk acht? Dat kan alleen, omdat zijn behandeling van die vraag toont dat wat voor de hand ligt niet altijd vanzelfsprekend is.
Wittgenstein begint zijn verhandeling over lezen met de opmerking dat hij onder ‘lezen’ niet verstaat het begrijpen van de betekenis van de gelezen zinnen, maar het hardop kunnen voorlezen van een tekst. Deze vereenvoudiging is nodig om lezen te onderscheiden van het begrijpen van taal.
Desondanks is het nog steeds onduidelijk wat lezen precies is. Een moeder leest na thuiskomst van haar werk de krant in haar luie stoel met naast zich de jeneverfles. Zij leest een eerste bericht hardop voor aan haar man die in de keuken de aardappels staat te schillen. Het volgende bericht leest zij zwijgend en het hoofdredactionele commentaar neemt zij zo vluchtig door dat zij even later niet meer weet wat zij gelezen heeft. Alleen de televisiepagina neemt zij woord voor woord tot zich. In al die gevallen zeggen wij toch dat zij de krant leest.
Haar dochter komt vol trots binnen en vertelt dat zij nu ook kan lezen. Zij toont een boekje en zoekt naar een pagina. Vervolgens zegt zij die uit haar hoofd op. ‘Maar dat is geen lezen!’ zegt haar moeder, pakt het boekje af en slaat een pagina om: ‘Hier, lees dit maar eens.’ Lettergreep voor lettergreep spelt het meisje tot zij in de samenhang een woord herkent. Dit lijkt al meer op lezen.
Wat is nu het verschil tussen het alleen opzeggen van de tekst op de pagina en het daadwerkelijk lezen van die regels? Het dochtertje zelf weet wellicht dat zij de eerste pagina niet echt las en de tweede wel. Het verschil zou dus kunnen zijn dat wat lezen van opzeggen onderscheidt een bewuste geestelijke toestand is.
Maar als dat zo is, hoe kan het dan dat het lezen van het dochtertje helemaal niet lijkt op het lezen van haar vermoeide moeder? Er zijn meerdere vormen van lezen. Als het verschil tussen lezen en niet-lezen-maar-opzeggen bestaat in een geestelijke toestand, dan zullen de verschillen tussen al die vormen van lezen ook wel bestaan in de verschillende geestelijke toestanden die daarmee corresponderen.
Het lijkt er nu op dat we evenveel verschillende geestelijke toestanden moeten aannemen, als dat er vormen van lezen zijn. Maar als we dat doen gaan we voorbij aan het feit dat lezen een reactie is op schriftelijke tekens. Lezen is een vorm van gedrag.
Maarten 't Hart zou nu kunnen opperen dat dit bezwaar alleen maar voortkomt uit ons gebrek aan kennis over de hersenen. Zodra we hersenprocessen kunnen identificeren, kunnen we ook zeggen of iemand daadwerkelijk leest of alleen maar regels uit haar hoofd opzegt.
Het kan zijn dat het aannemen van bepaalde hersenprocessen een goede verklaring biedt van onze vaardigheid om te lezen. Dat wil nog niet zeggen dat het optreden van die hersenprocessen een rechtvaardiging vormt voor de uitspraak ‘mijn dochtertje leest’. We moeten altijd en overal, zowel voor de rechtbank als in de Tweede Kamer, zowel in Bosnië als in het echtelijk bed, een rechtvaardiging onderscheiden van een verklaring.
De rechtvaardiging van de uitspraak ‘Mijn dochter leest’ is niet een of ander onzichtbaar hersenproces, maar de manier waarop zij naar de regels kijkt, de lettergrepen in zich opneemt en vervolgens uitspreekt.
Het verschil tussen lezen en niet-lezen-maar-opzeggen bestaat dus niet uit een hersen- of psychologisch proces die het lezen verklaart of daarmee geassocieerd is. Er is geen scherp onderscheid tussen lezen en niet-lezen te trekken. Zeg de getallen één tot en met twaalf uit je hoofd op; kijk vervolgens naar de wijzerplaat van een klok en lees dezelfde reeks getallen. Wat heb je gedaan om het lezen te maken?
Als het verschil tussen lezen en niet-lezen-maar-opzeggen niet in een met het lezen gepaard gaand gevoel bestaat, moet het ergens anders uit bestaan. We zouden bijvoorbeeld kunnen zeggen dat lezen bestaat uit het afleiden van gesproken geluiden van geschreven tekens op dezelfde manier zoals een reproductie van De vlakte van La Crau van het originele schilderij is afgeleid. Een lezer heeft de regels van het alfabet geleerd, die hem in staat stellen klanken van tekens af te leiden.
Tegen dit voorstel brengt Wittgenstein in dat het niet duidelijk is wat we onder ‘afleiden’ moeten verstaan. Wat betekent het precies om geleid te worden door de regels van het alfabet? Hoe toont een leerling welke regel hij gebruikt heeft?
Stel dat we een leerling niet vragen een gedrukte tekst hardop voor te lezen, maar die tekst over te schrijven. We hebben dan een rij geschreven en een rij gedrukte regels. Maar wat nu als de leerling als hij de letter A leest een b opschrijft en een c als hij de letter B leest? Ook dat is een vorm van afleiden. We kunnen ons zelfs veel ingewikkelder vormen van afleiden voorstellen, bijvoor-