Eerste Schooldag
Iedereen aan wie ik dit gedichtje laat lezen, vindt het ‘herkenbaar’. Maar als er doorgevraagd wordt over wat het oproept, praat de een over de onzekerheid die eruit spreekt, de angst om als brugklassertje in die grote wereld verloren te lopen, kopje onder te gaan; een ander benadrukt hoezeer uit dit gedichtje trots spreekt, het gevoel dat de ‘ik’ eindelijk deel uitmaakt van ‘De Grote School’.
‘Eerste Schooldag’ roept - naast collectief gedeelde associaties - ook strikt persoonlijke gevoelens op: de tekst wordt gekleurd door herinneringen aan de eigen eerste schooldag.
Je zou lezen kunnen vergelijken met het uitlaten van de hond: u, de lezer loopt als hond aan de halsband van het verhaal, uitgelaten door de verteller van dat verhaal. Maar zoals de ene hond min of meer braaf het baasje volgt, hoogstens van tijd tot tijd stilstaat en snuffelt, terwijl de andere hond alle kanten tegelijk op probeert te gaan, vooruitrent en terugdraaft, elke centimeter die hem gegund wordt benut voor een eigen wandelingetje, zó fantaseert iedere lezer zijn eigen verhaal bij de woorden die de auteur op papier heeft gezet. Al associërend en fantaserend gaat hij op in de tekst, de grenzen tussen hem en de wereld van het verhaal vervagen, en het resultaat is enkele uren ‘leesplezier’. Wie dus na het lezen van een boek uitspraken doet over dat boek, doet er verstandig aan zich te realiseren dat hij alleen iets kan zeggen over zijn leeservaringen met dat boek.
Als verschillende lezers hun ervaringen uitwisselen, wordt voor iemand die het boek niet kent het traject van de wandeling wel enigszins duidelijk, maar of het een aantrekkelijke wandeling is, valt in zijn algemeenheid niet te stellen; dat hangt af van de hond. Waar de ene hond staat uit te hijgen van de interessante zijpaadjes die hij ingerend is, gromt de ander dat hij weinig gezien en meegemaakt heeft, en klaagt een derde dat hij dit type wandeling al wel kan dromen.
Je komt op zo'n wandeling voortdurend jezelf tegen: wat voor zijpaadjes kies je bij voorkeur? Waar kijk je verveeld of blasé of juist geboeid en opgewonden rond? Waarvan gaan je nekharen overeind staan? Elke hond is anders.
Leesbevorderend literatuuronderwijs. - U begrijpt dat wie lezen zo vanuit de lezer benadert, anders tegen literatuuronderwijs aankijkt dan iemand die vanuit een van de twee andere invalshoeken les geeft. Een docent die de schrijver of de tekst centraal stelt, zal eerder geneigd zijn van ‘de’ juiste benadering van de tekst en van ‘de’ interpretatie te spreken, als een hermeneut vertolkend wat de schrijver bedoeld heeft, hoe Het Woord geïnterpreteerd moet worden - waarbij hij zich in geval van tegenspraak of onduidelijkheid kan beroepen op de interpretatie van hogere instanties, de literatuurwetenschappelijke specialisten.
Een docent die de lezer centraal stelt, accepteert dat ‘de’ interpretatie niet bestaat; weet dat een uitwisseling van leeservaringen en visies een verrijkende ervaring is, een verdieping van de eigen leeservaring.
Het is mijn overtuiging, gebaseerd op ervaring, dat er in de lees-lastige leeftijd, de vier tot zes jaar tussen de brugklas en het eindexamen, heel wat minder ‘literatuur-loslaters’, ‘afvallige’ jongeren zijn als er anders met het onderwijs wordt omgesprongen. Wie - zwart-wit gesteld! - aan jongeren voorschrijft wat zij moeten vinden (‘jongens en meisjes, dit is literatuur, dus mooi’), wie verwacht dat zij bij dezelfde interpretatie uitkomen als de docent (‘nee, jammer, Jan, dit heeft Mulisch heel anders bedoeld’), wie afkeurt wat zij de moeite waard vinden (‘Giphart? Die mag niet op de lijst, dat soort boekjes lees je maar in je eigen tijd’), die moet niet verbaasd staan als er van de liefde voor boeken die veel leerlingen meebrengen naar het voortgezet onderwijs al snel weinig meer over is.