Godsbesef
door Bastiaan Bommeljé
Er waart een spook door Nederland. Het is het spook van de nieuwe religiositeit. Het lijkt alsof in alle hoeken en gaten de ketenen rammelen van afgestoft godsbesef, van de herontdekking der christelijke moraal, en van een plotsklaps diepdoorvoelen van het hogere.
Zo althans schijnt het voor wie de kerstbijlages van de Nederlandse kwaliteitskranten wist door te worstelen. Hier trof men geen vergelijkend onderzoek naar de vaderlandse oliebol, maar kreeg men des te meer zware taal over de terugkeer van het onzegbare, van de waarde der oude waarden, en van het belang van
geloof voor het ondermaanse bestaan.
Iedereen heeft uiteraard het recht op zijn eigen dwaalleer, maar de zonderlinge modieusheid van het verschijnsel in randstedelijke, hoger opgeleide kringen stuit ronduit tegen de borst. Terwijl de Volkskant godbeterhet in het hoofdredactionele commentaar op kerstavond niet terugdeinst voor de diagnose dat de samenleving ‘verloederde’ (zou niemand van deze veel te dikke schoolkrant weten dat dit een Telegraafwoord is?), beierden in het ooit anticlericale en agnostische NRC Handelsblad niet voor de eerste keer de klokken der post-moderne godsvrucht en nieuwe kerkelijkheid. Dat Bolkestein oproept tot een restauratie van de christelijke moraal en dat een wee-makende hervertelling van de bijbel in eigentijds koeterwaals het best verkochte boek van het afgelopen seizoen was, is dan nog slechts zout in een reeds gapende wonde.
Sommigen menen dat het hier gaat om een reactie tegen het doorgeslagen materialisme van onze tijd, anderen wijzen op de gebleken onvruchtbaarheid van het atheïstische rationalisme. Ik geloof daar niets van. Wat hier speelt, is niets anders dan de banalisering van het wereldbeeld.
In Nederland rijst een nieuwe Sprachherrschaftsklasse langzaam naar boven in de maatschappelijke piramide. Deze groep kwam tot intellectuele wasdom in de jaren zeventig en tachtig, en zij lijdt daaraan: zij is half-opgeleid, zelfoverschattend, en relativistisch tegelijk. De vertegenwoordigers ervan ligt de uitdrukking ‘ik geloof best wel dat...’ voor in de mond bestorven - en of hun geloof over het eigen relatieleed, over de Balkan, over Ajax, of over God gaat, maakt niets meer uit.
Dat godsdienst een antropologisch probleem is, en geen journalistiek probleem, dat geloof in een opperwezen een privéprobleem is, en geen filosofisch probleem, dat alles gaat geheel aan hen voorbij.
De nieuwe religiositeit in kringen van hoger opgeleiden stoelt in wezen op het even oude als idiote uitgangspunt dat er zonder God geen moraal kan zijn, of althans geen grondslag voor een menselijke samenleving. Hier wordt het eigen egotisme geprojecteerd op de maatschappij en gemaakt tot drogreden om de eigen verantwoordelijkheid uit de weg te gaan.
In feite is de nieuwe religiositeit een laat-twintigste-eeuwse omdraaiing van het Nietzscheaanse dogma dat God dood is, en dat dus alles is geoorloofd. Thans groeit het besef dat niet alles is geoorloofd, maar de conclusie dat God daarom niet dood is, wekt evenzeer de lachlust als de onjuiste redenering van Nietzsche.
Veel moeilijker - en veel interessanter - dan het post-moderne geflirt met God, is de formulering van een nieuwe humanistische ethiek. Daarin is er geen ontsnappen aan de werkelijkheid die godsdienst zo hardnekkig ontkent: de mens zelf is verantwoordelijk voor de rotzooi die hij maakt - en voor al die losse flodders in de krant.