me echt plezier doet,’ zei de torero Paquirri kort voor zijn dood in de arena in 1984, ‘is de beesten op te voeden. Zij weten alleen maar van aanvallen... Het zijn kinderen die voor de eerste keer naar school gaan. Je moet ze alles leren, vanaf b, a, ba, tot aan het hele alfabet, en hun mogelijkheden ontdekken.’
De uiterste consequentie daarvan werd ooit verwoord door Paco Ojeda, een van de meest succesvolle ‘esthetische’ toreros, die vooral in het begin van de jaren tachtig triomfen beleefde.
‘Als ik kon, zou ik de stier als een vriend terug begeleiden naar zijn hok, naar de straat, of naar de velden.’ Daarmee lijkt de corrida vanuit haar eigen rationalisme uit te lopen op een afschaffing van de doodsteek, die door de esthetisering van het schouwspel toch al minder belangrijk geworden is. Naarmate de afzonderlijke figuren in de corrida meer als zelfstandige kunstwerkjes werden gewaardeerd, is ook hun plaats in de opbouw van het gevecht losser geworden. Nu kennisverwerving (van het karakter van de stier) niet langer hun eerste en enige doel was, verdween ook hun relatie met de doodsteek, die op zijn beurt niet langer beschouwd wordt als het doorslaggevende bewijs van de kunde (of onkunde) van de torero.
Heeft een corrida zonder doodsteek de toekomst? Sommige tekenen wijzen daarop. In Portugal is al sinds lang de estocada vervangen door een schijnbeweging met een banderilla, waarna de stier wordt teruggeleid naar zijn hok. Daarmee verliest het gevecht weliswaar zijn interne logica, maar dat wordt in zekere zin gecompenseerd door de esthetische winst die geboekt wordt in de geïsoleerde schoonheid van de afzonderlijke passen in het gevecht.
Het venijn zit elders, en wel in datgene wat er gebeurt nadat de stier levend de arena heeft verlaten. Hij wordt in Portugal immers - anders dan Ojeda zou wensen - niet losgelaten in de velden, maar wordt buiten het zicht van het publiek afgemaakt met een pistoolschot. Dat is een efficiënte en pijnloze dood: modern met moderne middelen. Ze is vooral modern omdat ze onzichtbaar is, afgeschermd van de blik van de levenden.
En daarmee behaalt de moderne rede haar hoogste triomf, nadat ze eerder al de corrida zelf esthetiseerde en van haar heilige huiver ontdeed. Het feest dat volgens García Lorca zijn bestaansrecht ontleende aan het feit dat het de onaanvaardbare dood in de openbaarheid toonde, wordt geneutraliseerd: niet door een vorm van gratie, maar doordat de dood erin wordt ontkend en alsnog tot een heimelijke gebeurtenis wordt gemaakt. Dat kan niet anders. Want wanneer de humane moderniteit de heroïsche dood van de stier afschaft, schaft ze tegelijkertijd ook zijn voortleven af. Een stier die eenmaal bevochten is, heeft als levend wezen geen economische waarde meer. En om economische waarde gaat het nu eenmaal in het bestel van de moderniteit.
Zo schenkt de moderniteit de stier uit humaniteit het leven, om het hem uit economische berekening weer te ontnemen. Dat is haar heimelijke dubbelzinnigheid. Grootmoedigheid behoort, anders dan rentabiliteit, nu eenmaal niet tot haar waarden. Die grootmoedigheid vindt men in Spanje - anders dan in Portugal - nog wel terug wanneer de stier aan het eind van het gevecht wegens uitzonderlijke bravoure het leven geschonken krijgt. Maar het is uitermate twijfelachtig of die generositeit bestand zou zijn tegen een algemene gratie, die de fokkerijen niet, zoals nu, jaarlijks met vijf of zes maar met duizenden nutteloos geworden stieren zou opzadelen. Ook in Spanje ontkomt de stier dan waarschijnlijk niet aan de tweeslachtigheid van het moderne gemoed, dat wel humanistisch wil zijn maar daaraan tegelijk duidelijke economische grenzen stelt.
De esthetisering lijkt een einde te maken aan de tragische betekenis van de corrida. Deze is een komedie geworden, waarin (een ongeval daargelaten) niets ernstigs meer op het spel staat en niets ongehoords meer wordt getoond. Er wordt iets subliems en huiveringwekkends gesuggereerd, zoals dat soms ook op het toneel en in de film gebeurt, maar het blijft bij een simulatie die uiteindelijk slechts amusementswaarde heeft. En daar is het de corrida nooit om te doen geweest. ‘Niemand amuseert zich bij het stierengevecht,’ schreef García Lorca: omdat de corrida geen werelds schouwspel is, maar een sacraal theater dat ook Lorca niet schroomt een ‘liturgie’ te noemen.
De corrida is dan ook niet zomaar een voormoderne rite die waarden in het spel brengt die wij nauwelijks nog kennen: eer, moed, zelfverloochening en het besef dat nut en zelfbehoud niet het hoogste in het leven zijn. Ze is zelf een mise-en-scène van de strijd tussen moderniteit en pre-moderniteit, die beide in de arena verschij-