Syndroom, een dysfunctie van het centrale zenuwstel opgelopen door herhaalde harde slagen op het hoofd. Het is nog net geen ‘dementia pugilistica’ maar veel scheelt het niet. Cruijff is thans werkloos voetbaltrainer en heeft zijn eerste grote hartaanval reeds achter de rug.
Hun genialiteit is niet langer tastbaar, hun genialiteit is niet vereeuwigd in een onwankelbare formule, niet voor toekomende generaties na te lezen in gedichten of te bewonderen in schilderijen. Hun genialiteit is slechts vastgelegd in vaak onbeholpen zwart/wit televisiebeelden en in het feilbare geheugen van hun tijdgenoten.
Genieën in de sport zijn de enige genieën die in een oogwenk komen en gaan. Hun genie is tijdelijk, en soms beperkt tot niet meer dan een paar jaar. Die onvermijdelijke opkomst en neergang maakt dat het sportgenie van alle genieën het meeste pathos heeft. Hun genialiteit behoort tot de dingen die voorbijgaan, die onbenoembaar, onherhaalbaar, onvolgbaar, onbegrijpelijk, onbewaarbaar en in wezen tragisch zijn.
De fixatie van de huidige wereld op sport als collectieve cultus heeft ons alert gemaakt voor de aanwezigheid van genialiteit. Gewoon winnen is het doel, maar het is niet voldoende: wij verlangen dat sport niet alleen kampioenen voortbrengt, maar ook genieën. Zij dienen als brandpunt voor onze passies, voor ons geloof in de menselijke mogelijkheden, en voor onze vergeefse strevingen naar het onbereikbare.
Men zegt wel dat sport een nieuwe religie is, en dat sportgenieën worden verafgood als gouden kalveren. Ik geloof niet dat dit waar is. De neergang van religie is weliswaar meer dan gecompenseerd door de opkomst van de populaire cultuur, waarvan de miljardenindustrie van sport misschien wel de belangrijkste uiting is. Maar dat wil niet zeggen dat sport een nieuwe godsdienst is.
Er bestaat in de sport geen spirituele band tussen afgod en aanbidders, er is geen overdracht van een geloofsleer, er is geen vormgeving van zeden en gewoonten. Er bestaat daarentegen wel een onmiddellijke existentiële en emotionele band tussen sporters en publiek die vaak scherp is gedefinieerd in termen van ethniciteit (Nederlands Elftal), clubkleuren, klasse of lokatie.
Zo is er wel degelijk een immanente relatie tussen het sportgenie en onszelf. Als Cruijff scoorde, dan scoorden wij mee, als Ali won, dan wonnen wij mee. Het sportgenie is zo als een vleesgeworden ziel voor de toeschouwer; hij is er om te strelen, maar ook om bestraffend uit te fluiten als hij faalt. Het sportgenie is geen plaatsvervangende god, en sport is geen plaatsvervangende religie. Het sportgenie is een plaatsvervanger van onszelf. De huidige mens neemt geen genoegen meer met kampioenen, hij verlangt genieën als beeld van zichzelf.
Sommigen menen dat sport een metafoor is voor het leven. Ook dat schijnt mij een onjuiste diagnose toe. Sport is geen beeldspraak maar juist onvervreembaar onderdeel van het leven. Sport staat nergens voor; het is wat het is. Sport heeft geen betekenis voorbij de eindstreep.
Sport vertegenwoordigt het realisme van onze tijd, zij is de laatste strohalm van de werkelijkheid in een virtuele beschaving. Sport is het enige domein van het menselijk bestaan waar men zonder dubbelzinnigheid kan verliezen en winnen. Sport is de enige plek waar men beter kan zijn dan een ander zonder zich te hoeven schamen. Sport is de enige plek waar alles gaat om het verschil tussen goed, beter en best. Maar sport is ook de plek waar altijd gelijke startposities zijn, en waar steevast een kans komt na de rust de bordjes te verhangen.
Sport is kortom de enige arena waarin de christelijk-humanistische waarden van onze beschaving op ceremoniële wijze in evenwicht zijn gebracht met de menselijke aandriften tot strijd en wedijver. In dat perspectief zorgt het sportgenie voor een belangrijk rolmodel op gebied van vaardigheden, toewijding, kunde, overgave, zelfopoffering, passie en de drang tot winnen. Zo illustreren Cruijff en Ali hoe wij een stapje vooruit kunnen komen op de pelgrimstocht der mensheid.
Als dit betoog ergens heen leidt, dan is het naar een ogenschijnlijke aporie. Want indien het bovenstaande juist is, geldt het uiteraard evenzeer voor succesvolle voetballers, turners, verspringers, basketballers en boksers, als voor gewichtheffers (om niet te spreken van kogelslingeraars en snelwandelaars). Ons vertrouwen in de genialiteit van Mohammad Ali, Johan Cruijff en Gary Kasparov heeft ons gevoerd naar een ogenschijnlijke diagnose van hun genie, maar geenszins naar de beantwoording van de vraag of men een geniale gewichtheffer kan zijn.
Toch is er enige duidelijkheid gekomen. Wij hebben kunnen vaststellen dat sportgenieën bestaan, en dat er geen intrinsieke redenen of argumenten zijn bepaalde takken van sport uit te slui-