Hollands Maandblad. Jaargang 1996 (578-589)
(1996)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
1. Begin- In tegenstelling tot Otto Weininger's bewering in Geschlecht und Charakter (München, 1903) dat de fysionomie van het genie talloze gezichten herbergt, onderscheidt hij zich qua uiterlijk nauwelijks van de zappende, boekschuwe, voetbalkennende Nederlander. Ook zijn de correlatiecoëfficiënten tussen enerzijds genialiteit en anderzijds lichaamsgewicht, oorleldoorschijnfactor, lipdikte, teennagelgroeisnelheid en hersenvolume, om enkele fysionomische kenmerken te noemen, voor zover bekend gelijk aan nul. Daarentegen is de correlatie tussen mannelijk geslacht, blanke huid en genialiteit volmaakt. Laat het een troost zijn voor de ongecijferde vrouwen en idem dito niet-blanke mannen dat de desoxyribo-nucleïnezuur-ketens van het genie, waarin al zijn mogelijkheden in chemische code liggen opgeslagen, net als die van elke andere blanke Nederlander voor 98% identiek zijn aan die van de krijsende chimpansee. Is een genie niet gewoon iemand die in vergelijking met anderen veel beter is in iets waar ogenschijnlijk geen bijzondere mutaties voor nodig zijn? Een genie doet het zonder Pegasus-vleugels, Hercules-armen en Röntgen-ogen. Een genie doet iets wat iedereen op rudimentair niveau al doet of kan doen, zoals tekenen, schrijven en denken - hij doet het alleen geniaal. Is een genie dan niet louter iemand die een streepje voor heeft bij de Schepper en bij de verdeling van talent een exorbitante hoeveelheid toebedeeld heeft gekregen? En is ten slotte het gejodel over het Bovenmenselijke Genie niet een voorbeeld van het verschijnsel dat optreedt wanneer de hersens lijden aan zuurstofgebrek ten gevolge van langdurige onderdompeling in de schuimende zee der sentimenten, waaronder opspelende zelfhaat en infantiele heldenhang? Zal een blik op de feiten niet alle vermeende genieën terstond terugbrengen tot menselijk proporties? Driewerf neen! Het genie is niets minder dan een biologische mutant, een exemplaar van een mogelijk, en hopelijk volgend stadium in de evolutie van de menselijke soort, die zich tot ons stervelingen verhoudt ongeveer zoals wij ons verhouden tot de Neanderthaler. Nelleke Noordervliet noemt in Hollands Maandblad 5 (1996) een aantal kenmerken van de geniale schrijver, die zij niet waarneemt bij de grote schrijver. Het viel mij op dat bij geniale denkers (wiskundigen, wetenschapsbeoefenaren, wijsgeren) precies de ontkenning waar is van veel wat zij beweert over geniale schrijvers. Deze paradoxale omdraaiing is het onderwerp van dit opstel. Gegeven het traditionele onderscheid tussen kunst (schrijfkunst, dichtkunst, beeldende kunst, toonkunst) en ratio (wiskunde, natuurwetenschap en wijsbegeerte), zullen we gemakshalve spreken van ‘kunstgenie’ en van ‘denkgenie’. Ten overvloede, met deze terminologie wil ik geenszins suggereren dat een kunstgenie niet kan denken of dat er geen kunstzinnige dimensie valt te onderkennen in geniaal denkwerk - precies het tegendeel zal het geval blijken. | |
2. Visie- In een genie zijn drie eigenschappen verenigd: de beschikking over een originele visie, een met zijn visie samenhangende bezetenheid, en een rijkdom aan vruchtdragend talent. Een genie kijkt op een oorspronkelijke manier tegen de wereld aan, zoals nog nooit iemand voor hem tegen de wereld aan heeft gekeken. Een oorspronkelijke visie is meer dan een willekeurige verzameling bijeen gegrabbelde meningen en opvattingen. Een visie is allesdoordringend en samenhangend. Alles wat geniale hersens aanraken, draagt daarvan een spoor tot in de eeuwigheid. In het geniale hoofd leven ideeën en overtuigingen die allemaal met hun neus dezelfde kant op staan. Het kleine grut zit gevangen in een doolhof van tegenstellingen, van schier willekeurige meningen, ad hoc bij elkaar gesprokkeld of in het hoofd geblazen door de wind van de sociale omgeving. Het genie staat daarboven - en kijkt ernaar met een mengsel van meewarigheid | |
[pagina 14]
| |
en afkeer. Ogenschijnlijke onverenigbaarheden weten zich verenigd in een nieuwe legering, gesmeed op het aambeeld van het genie. De synthese is het waarmerk van het genie, niet de paradox. Het genie ontwaart orde en coherentie waar de mentis brevis chaos en onsamenhangendheid zien. Wij stervelingen vallen ten prooi aan ons onvermogen om de aanhoudende stroom indrukken, gedachten, gevoelens en informatie te ordenen en te beheersen; het genie irrigeert deze stroom en bevrucht er zijn denkakkers mee. Voetje voor voetje sjokken wij rond in het labyrinth van het leven - althans degenen onder ons die weigeren zich hersendood te laten verklaren. Het genie stapt zelfverzekerd door de wereld alsof de plattegrond in zijn geheugen staat gegrift. Wij krijgen geen vat op de werkelijkheid, de geniale denker heeft haar in de houdgreep. Nelleke Noordervliet zegt daarentegen over de geniale schrijver: ‘Een genie is dus typisch niet een man uit één stuk, maar liefst een vat vol tegenstellingen.’ (Liefst? Hangt de genialiteit van een schrijver af van de persoonlijke voorkeur van Nelleke Noordervliet? Ook als kenmerk van het kunstgenie lijkt mij dit een aanvechtbare toeschrijving. Zijn Flaubert, Kafka en Céline vaten vol tegenstellingen? Of hebben wij hier te maken met de projectie van een wens?) | |
3. Bezetenheid- Wilhelm Gottfried Leibniz, die zijn werkster opdracht gaf hem niet langer dan vier uur te laten slapen wanneer hij boven zijn bureau in slaap viel, want na vier uur slaap kon hij weer een vol etmaal werken. Johannes Kepler, die zich meermalen de uitputting nabij rekende en berooid met kar en paard door oorlogvoerend Europa trok naar Tycho Brahe in Denemarken, voor betrouwbare astronomische rekengegevens. Ludwig Wittgenstein, die Bertrand Russell met zijn gevraag tot wanhoop dreef en als krijgsgevangene in Italië tijdens wo 1 Tractatus Logico-Philosophicus schreef. Isaac Newton, van wie tijdgenoten vreesden dat hij zich letterlijk het graf in zou werken. Johnny von Neumann, die krankzinnig werd toen hij niet meer kon werken als gevolg van voortwoekerende gezwellen. Albert Einstein, die op zijn sterfbed om papier en potlood vroeg. Een genie is bezeten van zijn visie, stelt zijn leven in dienst van de arbeid die zijn wereldbeeld verlangt. Een genie is vervuld van een missiedrang om de waarheid van zijn visie aan de wereld te tonen. Denken is werken, geniaal denken is afzien. Een genie dat ophoudt met werken om van zijn oude dag te genieten is even onmogelijk als een haai die ophoudt met zwemmen. De 36-urige werkweek, ‘atv-dagen’, ‘vervroegde uittreding’, ‘Zwitserlevengevoel’, ‘weekend’, ‘vakantie’, ‘vrije dag’, ‘deeltijd-hoogleraar’, stuk voor stuk woorden die men vergeefs zal zoeken in het vocabulaire van het genie. Begrijpelijk is in dit licht de hang naar afzondering en rust van genieën. Descartes, Newton, Locke, Pascal, Spinoza, Kant, Leibniz, Frege, Schopenhauer, Nietzsche, Kierkegaard, Wittgenstein, Gödel, Galilei, Huygens hebben voor een solitair levenspad gekozen, zoals een steen het verkiest om naar beneden te vallen. En voorzover er sprake is geweest van een huwelijk (Von Neumann, Darwin, Einstein, Maxwell, Dirac, Hilbert), kwam dat in de praktijk neer op een maatschappelijke formaliteit. Bloeiende gezinslevens van genieën zijn zwarte zonsondergangen. Wanneer Charles Darwin zich eindelijk eens bij zijn kinderen in de tuin voegde, werden zij spelenderwijs ingeschakeld bij de uitvoering van botanische of entomologische experimenten. Bezetenheid en gezelligheid sluiten elkaar uit. Geniaal leven en sociaal leven staan loodrecht op elkaar. | |
4. Vruchtdragend talent- Aristoteles richtte de fysica, de metafysica, de logica en de biologie op als zelfstandige disciplines, Gottlob Frege construeerde de predicaten-logica, de formele semantiek en boorde de bron aan van de taalfilosofie, Bertrand Russell axiomatiseerde de logica en bouwde het Logicime af, David Hilbert verzon de metamathematica, de theorie der oneindige matrices, de theorie der integraalvergelijkingen en axiomatiseerde de meetkunde, Georg Cantor bedacht de rekenkunde van het oneindige en de verzamelingenleer, Johnny von Neumann axiomatiseerde de verzamelingenleer, legde de grondslagen van de functionaal-analyse, axiomatiseerde de quantummechanica, creëerde de algebraïsche fysica, de quantum-logica, de leer der bijna-periodieke functies, de numerieke meteorologie, de speltheorie en ontwierp de architectuur van de electronische computer, Galileo Galilei stelde de klassieke kinematica op, Paul | |
[pagina 15]
| |
Adrian Maurice Dirac creëerde de relativistische golfmechanica en concipieerde de quantumveldentheorie, Albert Einstein construeerde de speciale relativiteitstheorie en de algemene relativiteitstheorie, Alfred Tarski legde de grondslagen van de model-theorie, Sigmund Freud vond de psychoanalyse uit, René Descartes ontdekte de epistemologie en de analytische meetkunde, Luitzen Egbertus Jan Brouwer creëerde het intuïtionisme, Charles Darwin ontwikkelde de evolutietheorie, Noam Chomsky stelde de moderne taalkunde op, Alan Turing formuleerde de idee van de computer. Een rijkdom aan vruchtdragend talent betekent: veel werk van eminent belang voortbrengen. Een niet gering aantal onderzoekers produceert wel eens een artikel van eminent belang. Maar een veel betekent: qualiteit in kwantiteit. (Ik spel dit opzettelijk met qua omdat tegenwoordig het woord ‘kwaliteit’ niets meer betekent door aanhoudend misbruik van poenscheppers [‘uitstekende kwaliteit voor een redelijke prijs’], persmuskieten [‘de kwaliteiten van minster-president Kok’] en pappolitici [‘de kwaliteit van het onderwijs’, ‘de kwaliteit van de gezondheidszorg’].) Groot werk oogst op nieuw terrein; geniaal denkwerk legt gebieden bloot waarvan het bestaan op zijn best werd vermoed, of brengt vertrouwde gebieden met elkaar in verband waartussen niemand ooit enige samenhang had verwacht. Groot werk bestaat uit het leveren van belangrijke bijdragen aan lopende onderzoeksprogramma's, geniaal werk baart onderzoeksprogramma's. Groots werk volgt na, geniaal werk vindt navolging. In de literatuur is dat volgens Nelleke Noordervliet anders: ‘... het valt niet te ontkennen dat grootheid een sleep van epigonen draagt terwijl genie wendbaar en speels de achtervolgers afschudt.’ Geniaal werk is compositie en zet de toon, ander werk is uitvoering en stemt daarop af. Geniaal denkwerk behoudt kleur onder alle omstandigheden, het kleurt de omgeving. Groot werk is echter kameleontisch. Dat wil zeggen: te belangrijk om in de vergetelheid te geraken en belangrijk genoeg om in bestaande disciplines een plaats op te eisen, mits het zich aanpast aan de mores van de discipline. Nelleke Noordervliet zegt daarentegen over de geniale schrijver: ‘Geniaal werk is kameleontisch. Dat wil zeggen: het neemt de kleur aan van de omgeving, maar is toch zichzelf.’ | |
5. Voorbeelden, Newton- Zelfs de onverbiddelijkste poortwachter van het pantheon der genieën heeft tot op heden minstens vijf denkers moeten binnenlaten: Aristoteles, Isaac Newton, Charles Darwin, Albert Einstein, Kurt Gödel en Johnny von Neumann. Wie de levens van deze denkgenieën kent, zal onderkennen dat wij te maken hebben met bezetenen die beschikten over een originele visie en een rijkdom aan vruchtdragend talent. Om te nippen aan een geniaal leven, volgt thans een indruk van het leven van Isaac Newton. Alle Engelse citaten komen uit Never at rest. A scientific biography of Isaac Newton (1980, Cambridge) van Richard Westfall. Op 1ste kerstdag in 1642 viel Isaac Newton op de bakermat van een analfabete boerenfamilie. He was so little they could put him into quart pot. Isaac groeide vaderloos op, onder de hoede van zijn grootmoeder bij wie zijn moeder hem deponeerde, tot een silent, sober, thinking lad. Op school te Grantham leerde Isaac Latijn, Latijn, en nog eens Latijn, met een toefje Bijbel. Isaac wenste met rust gelaten te worden; getreiter was zijn deel. Aan het stereotype beeld van de bange scharminkel voldeed Isaac niet, daar Isaac zijn kwelgeesten aan hun oren langs de stenen kerkmuur sleurde tot het bloed uit hun gezichten droop en zij hem beloofden hem met rust te zullen laten. Na de middelbare school moest Isaac het landgoed te Woolsthorpe beheren. Dit liep uit op een fiasco; terwijl de schapen de tuinen van de belendende boerderijen kaal vraten, bouwde de protoherder waterwerk-modellen en zonnewijzers. In 1661 arriveerde Newton te Cambridge en meldde zich aan als lid van Trinity College. Newton werd een sizar, een soort van slaafje voor de corpsballen. Cambridge was ouderwets, met een overwegend Scholastiek curriculum en zonder aandacht voor de wetenschappelijke revolutie die zich aan het voltrekken was. Vanwege een pestepidemie sloot Cambridge voor anderhalf jaar zijn poorten en keerde Newton als Bachelor of Arts terug naar het platte land. Hij las het baanbrekende werk van Descartes over de analytische meetkunde. In Newton's bewondering mocht Descartes zich evenwel niet verheugen - Newton zou Descartes the Bangler gaan noemen (de Prutser). In zijn speurtocht naar iets anders dan de analytische meetkunde vond Newton ongeveer opnieuw de Euclidische meetkunde uit en ver- | |
[pagina 16]
| |
legde de grenzen van het wiskundig weten in alle richtingen. In 1666 was de 23-jarige Newton de leidende wiskundige van Europa. Niemand kende hem, behalve zijn leermeester Isaac Barrow. Het genie ontwaakte. Tijdens de pestepidemie onderzocht Newton circulaire bewegingen, vond onafhankelijk van Huygens de formule voor de centripetale kracht, mat de valversnelling, las Galilei's Dialogo, kwam tot de kwadraten-wet voor de Kepler-ellipsen, experimenteerde met lenzen en prisma's, ontwierp zijn kleurenleer van het licht, gaf de eerste quantitatieve behandeling van de regenboog, stelde het befaamde binomium op, legde de grondslagen van de differentiaal- en integraalrekening, breidde de algebra uit in onverwachte richtingen, stelde limiet-voorwaarden op, bepaalde de som van oneindige reeksen, berekende logarithmen op 55 decimalen nauwkeurig, vond de storingsrekening uit, en zo meer. Toen enkele van deze resultaten tot Isaac Barrow doordrongen na Newton's terugkeer in Cambridge, nam Barrow verbijsterd op staande voet ontslag en bezwoer de bestuurders van Trinity College om Newton tot zijn opvolger te benoemen als hoogleraar in de wiskunde (leerstoelen voor natuurwetenschappen bestonden niet). Aldus geschiedde. Volkomen teruggetrokken werkte Newton op zijn kamer in Cambridge; hij at niet, dronk niet, sliep niet. De enige twee studenten die zich tijdens zijn leven in zijn buurt waagden, studeerden niet af. Geen hond bezoekt zijn colleges: ze golden als ingewikkelde nieuwlichterij. In 1672 stuurde Barrow een ontwerp van Newton's zelf ontworpen en zelf gebouwde spiegeltelescoop naar de Royal Society van Londen. Voorzitter Henry Oldenburg kreeg behoefte aan vlugzout. Per brief zocht hij contact met Newton, die vervolgens enkele artikelen over zijn sensationele kleurenleer opstuurde. Binnen de recordtijd van één maand was Newton in het bezit van de nu nog steeds meest begeerde wetenschappelijke titel in Groot-Brittannië: Fellow of the Royal Society (F.R.S.). Newton was inmiddels 30 jaar en stak dus zijn hoofd uit het raam. De vlammen van het scheppingsvuur sloegen naar buiten. Een artikel waarin Newton concludeerde dat wit licht eigenlijk niet bestaat maar een mengsel is van kleuren, riep vragen op. Geïrriteerd door reacties en brieven met kritiek schoof Newton het raam weer dicht. Publiceren deed hij niet. Waarom niet? In zijn eigen woorden: ‘for fear that disputes and controversies may be raised against me by ignoramuses.’ Een enkele brief van Leibniz of Huygens beantwoordde Newton nog wel, maar vanaf 1678 leefde hij in een cocon van stilzwijgen. Vanaf 1669 stortte Newton zich tevens op de alchemie, de leer der materiaalveranderingen. Afgezien van een enkele knecht, bleef hij in totale afzondering werken. De master van Cambridge, John North, vreesde voor Newton's leven; hij was bang dat Newton zich doodonderzocht. Newton ontwierp chemische ovens, leefde in een atmosfeer van zware metalen, ademde zwavel- en fosfordampen, gebruikte zijn tong als chemische indicator en smeerde vergif over zijn handen alsof het zeep is. Newton noteerde: ‘I made Jupiter fly on his eagle!’ De ziekten die op latere leeftijd Newton's lichaam zouden wegvreten dateren waarschijnlijk uit deze periode. Volgens zijn amanuensis brouwde Newton medicinale elixers van terpetine, bijenwas en olijfolie ter genezing van zijn lichaam. Newton trad soms ook op als arts: hij genas een doodziek kind. Onafhankelijk van Robert Boyle legde Newton in het voorbijgaan de grondslagen voor kwantitatieve analysen in de chemie. Ook stelde Newton een Index Chemicus op met 879 verschillende titels, 150 alchemische werken en 5000 verwijzingen - zonder kaartenbakken en computer een ongehoorde bibliografische prestatie. Newton beschouwde zijn lichaam niet alleen als een chemische en medicinale experimenteertuin, doch ook als een fysische. Om de ringen van gekleurd licht te bestuderen die in een lens ontstaan wanneer er spanning op de lens staat, stak hij een stokje tussen zijn oogbal en oogkas om een achterwaartse druk uit te oefenen op de ooglens. Door op diverse plaatsen de oogbal in te drukken, bestudeerde Newton het effect op de kleurpatronen die men zo te zien krijgt. Philosophiae Naturalis Principia Mathematica, het opus magnum van de natuurwetenschap, was reeds voor zijn verschijning in 1687 vermaard. Geruchten zeilden door de Engelse lucht en bereikten het Europese continent: in Cambridge scheen iemand aan een boek te werken dat alle andere Natuurfilosofische boeken overbodig zou maken. De planeetbaanwetten van Kepler, de valwetten van Galilei, de impuls- en slingerwetten van Huygens, het Copernicaanse stelsel, de samenstelling en baan van de kometen (tot dan toe te grillig bevonden voor wetenschappe- | |
[pagina 17]
| |
lijke bestudering), de ingewikkelde beweging van de maan, de precessie van de Aardas, de manen van Jupiter, het stromen van water en lucht, de getijden, vallende appels, rijdende karren, hangende bruggen en draaiende kolken, kortom alles wat los en vast zat zou zijn plaats toebedeeld krijgen in één magistraal systeem. Principia is gemodelleerd naar Elementen van Euclides: definities, stellingen, redeneerregels, scholia, corollaria, lemmata, bewijzen. Tot dan toe leek deze ultieme uiteenzettingsstijl van exactheid alleen weggelegd voor de wiskunde, bestemd voor de volmaakte, eeuwige, onveranderlijke Ideeënwereld van Plato, niet voor de chaotische, veranderende wereld van de grotbewoners. Sinds Newton weten we dat we de wereld | |
[pagina 18]
| |
waarin wij lezen, lachen en loensen ook met rigoureuze middelen kunnen temmen. Boek 11 van Principia was een frontale aanval op de Prutser: om te demonstreren dat de werveltheorie van Descartes logisch onverenigbaar was met de stabiliteit van het zonnestelsel, ontwikkelde Newton in het voorbijgaan de lineaire hydrodynamica. Verschil tussen een door Newton berekende, tussen de sterren doorlopende komeetbaan en moderne computer-berekeningen: 0.043 millimeter. Ook berekende Newton voor het eerst wat wij nu de golflengte van zichtbaar licht noemen en kwam uit op de correcte orde van grootte: 100 miljoenste millimeter. Het befaamde Scholium Generale over absolute ruimte en tijd, vermengt met religieuze evocaties en metafysische grootspraak, houdt tot op de dag van vandaag analyserende pennen in beweging. In tegenstelling tot al zijn voorgangers en tijdgenoten achtte Newton een aanschouwelijke verklaring, een binding met het macroscopisch vertrouwde, niet langer als een conditio sine qua non voor de Natuurfilosofie. In 1693 leed de dan 51-jarige Newton aan een ernstige depressie. Het enige van wetenschappelijk belang wat hij daarna nog tot stand bracht, was zijn optische onderzoekingen verzamelen tot Opticks. A Treatise of the Reflections, Refractions, Inflections & Colours of Light (1704) - waarbij aangetekend dat jaren optisch werk in vlammen opging door een omgevallen kaars. Opticks verschilt van Principia qua taal, vorm en inhoud: in het Engels, losser van opzet, en het onderwerp is licht. Newton legde een niet aflatende vindingrijkheid aan den dag waar het experimenten betreft met prisma's, lenzen, spiegels en spleten. De enig beschikbare lichtbron die evenwijdige stralenbundels produceert was de zon. Newton liet het zonlicht door een gaatje in het luik vallen. Wat te doen nadat de zon is onder gegaan? Newton wendde het door Venus weerkaatste zonlicht aan. Ook kwamen sommige van zijn wiskundige resultaten eindelijk onder de ogen der vakgenoten, zo'n dertig jaar na dato, wat hem onder andere een bitter prioriteitsdebat opleverde met Leibniz over de differentiaalrekening. Het genie was opgebrand. Sinds 1693 woonde Newton in Londen, alwaar hij de functie bekleedde van voorzitter van de Royal Society en koningin Anne hem in de adelstand verhief. Zijn nicht Catherine Conduitt (17 jaar) trok bij Sir Newton in en verzorgde hem. Newton aanvaardde tevens het voorzitterschap van de nieuwe Munt, reorganiseerde het financiële bestel in het Britse Koningrijk en ontwikkelde een nieuw munt- en ijk-systeem. Daarnaast zette Newton een netwerk van spionnen op en zorgde er zo voor dat een bende valsemunters werd opgerold, waarvan de leden spoedig de zeven zeeën zouden bevaren als galeislaaf. Newton raakte ook geïnteresseerd in de macro-economie van het geld en begon invloed te krijgen op het monetaire beleid van de regering. De kleinzieligheid en bekrompenheid van de financiële wereld stuitten Newton echter tegen de borst; vol walging keerde hij zich ervan af. In de laatste jaren van zijn leven vreten ziekten het lichaam van Newton weg. Aan de perplexe Robert Hooke schreef Newton in 1675 dat hij slechts verder kon zien doordat hij op de schouders stond van reuzen (Kepler, Galilei, Copernicus, Euclides), met de hemeltergende suggestie dat iedereen het had kunnen zien indien men even de moeite had genomen op de schouders van deze reuzen te klimmen. Volgens eigen zeggen deed Newton niets anders dan openbaar maken wat reeds in de waarnemingen lag besloten. Hypotheses non fingo, is een vaak aangehaald citaat uit Principia. Zijn eigen onderzoekingen vergeleek Newton met een jongen die op het strand vertoeft en zo nu en dan een schelp opraapt, aangespoeld uit de zee der onwetendheid. Een strandwandeling en af en toe iets oprapen, meer was het niet. Niet hem zou roem en hulde ten deel moeten vallen, aldus Newton, maar de Schepper wiens werken hij slechts onthulde. Volgens verscheidene geschiedkundigen heeft Newton zich de grootste tijd van zijn leven bezig gehouden met theologie. Kennelijk heeft Newton het grootste gedeelte van zijn leven verspild. | |
6. Non-voorbeelden- Het genie is de zeldzame triniteit van een originele visie, een daarmee samenhangende, nimmer aflatende bezetenheid en een rijkdom aan vruchtdragend talent. Afzonderlijk of in paren komen deze elementen vaker voor. Onvoldoende om het predicaat genie te mogen dragen. In zijn bijdrage aan de door de K.L. Poll Stichting georganiseerde lezingenserie over het genie, vroeg Rudy Kousbroek zich rhetorisch af | |
[pagina 19]
| |
of er soms sociologische wonderkinderen bestaan. Bestaan er dan soms wel filosofische en schilderkunstige wonderkinderen? Was Aristoteles een wonderkind? Newton, Darwin, Einstein en Wittgenstein waren geen wonderkinderen. Wonderkinderen zijn supertalenten. Maar lang niet alle genieën zijn wonderkinderen geweest, noch bereiken alle wonderkinderen de status van genialiteit. Verreweg de meeste wonderkinderen blijven hun leven lang ‘een groot talent’. Julius Robert Oppenheimer was een supertalent: hij blonk uit in wiskunde, Grieks, Latijn, Frans, natuurkunde, filosofie, maar schreef slechts enkele belangrijke natuurkundige artikelen. Oppenheimer is beroemd geworden als de bezielende leider van het Manhattan-project, dat tot de atoombom leidde. Bezetenheid noch visie waren zijn deel. Talent heeft een visie nodig om tot wasdom te komen. Een oorspronkelijke visie en bezetenheid waren wel Niels Bohr eigen, maar naast zijn briljante bijdrage aan het onderzoeksprogramma van de oude quantumtheorie, namelijk zijn semiklassieke atoommodel (1913) en wat aanverwant werk, heeft hij verder geen rol van betekenis gespeeld in de ontdekking van de quantummechanica. Terwijl Bohr daarvoor de uitverkorene leek te zijn. Kousbroek serveerde in bovengenoemde lezing de smakelijke details uit het leven van het wiskundige supertalent uit India Ramanujan: zit op de grond, bereidt een vegetarisch prutje in zijn pyama, en dergelijke. Ramanujan was een tovenaar met natuurlijke getallen (de ad nauseam voortgezette breuken, zijn hang naar deelbaarheid door 1836ste machten, en dergelijke) en spreidde een acrobatische analytische handigheid ten toon. Aan een twijgje van de boom der wiskundige kennis heeft Ramanujan zonder twijfel halsbrekende toeren uitgehaald. Maar staan we voor de boom, dan verdwijnt Ramanujan naar de achtergrond. De tragiek van Ramanujan is dat hij terecht kwam bij de wiskundige G.H. Hardy in Cambridge, nog steeds beroemd vanwege zijn om onbegrijpelijke redenen bejubelde middelbare-schoolopstel A Mathematician's Apology (Cambridge, 1940). Hardy overschatte zichzelf mateloos en zag de baanbrekende ontwikkelingen op zijn eigen vakgebied over het hoofd (de functionaal-analyse). Topologie, verzamelingenleer, logica en grondslagenonderzoek, de terreinen die groeiden en bloeiden in de eerste helft van de 20ste Eeuw, konden Hardy nauwelijks boeien. Liever keek Hardy naar een partijtje cricket, met een kopje Earl Gray in de hand. Hij was bij gebrek aan visie ongeschikt om een supertalent als Ramanujan aan zijn haren naar het front van de wiskunde te sleuren. Liever speelde Hardy spelletjes met Ramanujan: wat is er zo bijzonder aan het getal 873? Wie dit niet fascineerde disqualificeerde zichzelf voor de zuivere wiskunde, aldus Hardy, en deed er beter aan naar een andere bezigheid uit te zien. En wie het woord ‘toepassing’ durfde te gebruiken in de nabijheid van Hardy, speelde met zijn leven. En dat terwijl alle geniale wiskundigen met overgave aan de toegepaste wiskunde hebben bijgedragen: Archimedes, Leibniz, Descartes, Newton, Huygens, Hamilton, Euler, Gauss, Laplace, Cauchy, Hilbert, Von Neumann, Poincaré en Arnold. Genieën zijn gek op toepassingen. | |
7. Begrijpen- Men neme een pilsklokkende voetbalsupporter van het Amsterdamse Leidseplein (men kan ze dit territorium zien afbakenen op de wijze die dieren eigen is) en men zegge tegen hem: Tilim-bom, Le Sacre du Printemps, de Psalmensymfonie, Pulcinella, In Memoriam Dylan Thomas, Le baiser de la fée en Vioolconcert in D. In het uitzonderlijke geval dat het antwoord gearticuleerder is dan de diluviale kreten Olé, oléhéé, kunnen wij verwachten dat de voetbalsupporter vraagt of we niet te maken hebben met dezelfde componist als die van We are the champions. Nee, helaas, antwoorde men dan, wij hebben hier te maken met zinderende voortbrengsels van het muziekgenie van de 20ste Eeuw. Je hoort er zo weinig over ‘in de media’ in vergelijking met voetbal. Nog nooit op tv gezien. Zeker cultuur. Nou en of! Het opsommen van deze titels brengt mij reeds half in vervoering: de Strawinskiaanse klanken stuiven uit mijn geheugen door mijn hoofd als ongeduldige racepaarden uit hun hokjes bij het geluid van het startschot. Maar in het hoofd van onze pilspissende voetbalsupporter blijft alles doodkalm bij het horen van enkele titels uit het oeuvre van Strawinsky. Zal mutatis mutandis de opsomming van Newton's prestaties veel helpen voor een niet-bèta? Smijten met academische superlatieven is tenslotte een zwaktebod. Liever toont men genialiteit, wil men iets teweeg brengen in hart en hoofd. | |
[pagina 20]
| |
Wanneer ik de universele zwaartekrachtwet F = GMm/r2 opschrijf (vereenvoudigd), die ook de niet-bèta's zich hopelijk zullen herinneren van de middelbare school, zullen sommigen zich afvragen: is dat nou alles? Moeten we over één formule zo overdreven doen? Het componeren van Die Kunst der Fuge, het schilderen van Crucifixion (1965), het schrijven van Der Prozess, dat is toch wel even iets van een andere orde dan één formule? Deze formule is echter slechts een onderdeel van een theorie, een vitaal onderdeel, dat wel, maar het gaat in wezen om de universele zwaartetheorie in haar geheel: haar innerlijke samenhang, haar begripsmatige helderheid en fundering, haar empirische slagkracht, haar verklarend vermogen, haar heuristiek, haar ontologische spaarzaamheid, haar unificerende capaciteit, haar vervlochtenheid met Newton's mechanica (kinematica en dynamica), haar implicaties voor ons natuurbeeld, haar methoden. Dit geheel is het lichaam dat wij bewonderen en in wiens vel wij willen kruipen. Voor de waardering van een theorie is begrip noodzakelijk; een oppervlakkige kennismaking is onvoldoende. Neem de klassieke mechanica en de universele zwaartetheorie uit Newton's Principia, die wij naar goed gebruik tezamen zullen aanduiden als de klassieke fysica. De middelbare schoolspoeling is een eerste kennismaking. Het volgen van een college Klassiek Mechanica op de universiteit markeert een begin van begrip. Een grondig overzicht van de talrijke toepassingen, een begripsmatige analyse en een wiskundig rigoureuze axiomatisering zorgen gezamenlijk voor een degelijk begrip van de klassieke fysica, dat voldoende moet zijn om de genialiteit van de theorie te kunnen beseffen. Waarderen door weten. Hier aangeland zal de bèta instemmend knikken. En de bèta van de arrogante soort, die bij de onheuse parallel tussen de voetbalsupporter en de niet-bèta heeft zitten grinniken, leunt tevreden achterover. Toegang tot de geniale muziek van Bach, de geniale schilderijen van Bacon en de geniale boeken van Kafka heeft iedereen met een minimum aan opvoeding en onderwijs; toegang tot het geniale denkwerk van Newton blijft nochtans beperkt tot een deelverzameling van deze bèta's. | |
8. Vergeten- Denkgenieën hebben wetenschapshistorische waarde, naardien hun invloed enorm is; wetenschapsgeschiedschrijving beweegt naar hen toe en van hen af. Genieën zijn de ijkpunten van de wetenschap en de bakens van de wetenschapsgeschiedschrijving. Volgens Nelleke Noordervliet ligt dat bij schrijvers anders: ‘Grote schrijvers hebben literair-historische waarde, bij genieën wordt daar niet eens over gesproken.’ Het wetenschapshistorische gezichtspunt is onmisbaar om de genialiteit van wetenschappelijke denkarbeid te onderkennen. Eigenlijk zou men een tijdgenoot van het genie moeten zijn om te kunnen beseffen wat het genie aanricht. Neem de bezoekers van de allereerste bioscopen. Het was een wonder: reusachtige bewegende beelden, later met geluid, alsof je erbij was! Wie had dat ooit voor mogelijk gehouden?! Na een paar jaar was men aan het bestaan van bioscopen net zo gewoon als stromend water uit de kraan en elektrisch licht in huis. De molenstenen van de gewenning vermalen de verwondering. De zwaartekracht, de snelheid als de tijdsafgeleide van de positie, de versnelling als de tijdsafgeleide van de snelheid, het recht-evenredige verband tussen kracht en versnelling, actie is min-reactie, de bewegingsvergelijking, alle elementen uit de klassieke fysica zijn ons met de paplepel ingegoten. Ze zijn net zo vertrouwd als de waterkraan en het peertje van 60 watt. Nooit kunnen wij beleven wat de allereerste bioscoopbezoekers hebben beleefd. Zo ook kunnen wij nooit beleven wat het geweest moet zijn om de publikatie van Principia mee te maken. Wij moeten ons verlaten op de overgeleverde reacties van Newton's tijdgenoten. Zij smijten met superlatieven, zonder uitzondering. Alexander Pope dichtte: God said: Let Newton be! and all was light. De klassieke mechanica en de zwaartetheorie van Newton zijn thans achterhaald door respectievelijk de speciale en de algemene relativiteitstheorie van Einstein; de klassieke fysica is vervangen door de relativistische fysica. Philosophiae Naturalis Principia Mathematica is bijgezet in het museum - waar alle kunstwerken thuishoren. Derhalve lijkt de enige weg om de Principia op waarde te schatten die van de wetenschapsgeschiedenis. Men zal zich het denken in de scholastieke dwaalbegrippen eigen moeten maken, men zal moeten onderduiken in de toenmalige begripsmatige verwarring, problemen als onoplosbaar moeten gaan beschouwen waarvan men de oplossing kent. Kortom, men zal in de denk- | |
[pagina 21]
| |
wereld van de voor-Newtonse natuurfilosofen moeten verdwijnen om de fonkelende orde te waarderen die met Newton's Principia het licht heeft gezien. Terug naar de scholastiek. Maar wie zal de zwaartekracht ooit kunnen vergeten? Wie kan net doen alsof een actie geen tegengestelde reactie teweegbrengt? Wie kan kracht en versnelling nog ontkoppelen? Wie kan de vallende appel en de ronddraaiende maan nog los van elkaar zien? Wie zal weer kunnen denken in termen van het scholastieke impetus-begrip? Wie kan het Aristotelische onderscheid tussen het Ondermaanse en Bovenmaanse nog ernstig nemen in een tijdperk van maanwandelingen, ruimteveren en telecommunicatie-satellieten? Kortom, wie kan werkelijk terugkeren naar de scholastieke natuurfilosofie? De kenners van de klassieke mechanica zijn daartoe het slechtst toegerust. Want wij kunnen niet een paar soeplepels kennis uit onze schedelketels scheppen en in de vrieskist bewaren, ten einde volgend jaar te ontdooien en terug te gieten. Wij kunnen niets van onze kennis afhalen. Wij kunnen niet opzettelijk vergeten. De niet-bèta en het ongeschoolde kind, met hun betrekkelijke tabula rasa in dit opzicht, lijken beter toegerust omdat zij niet eerst veel hoeven te vergeten. Dit is de paradox van het weten en het vergeten: om de genialiteit van Principia te kunnen waarderen moet men zijn hersens in de theorie onderdompelen, men moet met de theorie kunnen lezen en schrijven. Maar tegelijkertijd maakt dit weten een wetenschapshistorisch besef moeilijk, want daarvoor moet men de theorie eerst zoveel mogelijk vergeten, om zich in te leven in de scholastische denkwereld, waarin Principia pas in al zijn glorie kan binnenstormen. | |
9. Waarderen- Om de paradox van het weten en het vergeten op te lossen, zullen we aanstonds de volgende beweging in gang zetten. Als eerste halen we Nelleke Noordervliet opnieuw aan: ‘Het werk van een genie blijft zich altijd onderscheiden. (...) Genie impliceert een zekere mate van permanente herkenbaarheid, niet in de zin van huiselijke indentificatie, maar van zich rechtstreeks en op raadselachtige wijze aangesproken voelen.’ Was Bach slechts te waarderen door de vrome Lutheranen uit het keurvorstendom Saksen uit de vroege 18de Eeuw, waarom kan ik dan geen genoeg krijgen van Das Musikalisches Opfer? Waarom klinkt Die Kunst der Fuge het meest verheven in Bertus van Lier's orkestratie uit de jaren vijftig? Hoe is het mogelijk dat Glenn Gould's eindeloos elektronisch-gemanipuleerde uitvoeringen op een muziekinstrument waarvan Bach nog nooit heeft gehoord (piano), van zeg de Goldbergvariaties en Das Wohltemperierte Klavier, zo veel goddelijker klinken dan het muziek-historisch verantwoorde pling-plong-spel van Ton help!-mijn-pruik-hangt-aan-mijn-kin Koopman? Was de literatuur van Kafka alleen te begrijpen door Praagse joden die omstreeks de jongste eeuwwende opgroeiden, hoe zou Der Prozess mij dan gierend van het lachen naar de afgrond van het bestaan kunnen slepen? Wisten de sobere gitaar en snerpende mondharmonica van Lightnin' Hopkins uitsluitend het juiste gevoel op te wekken in het hart van een nazaat van de negerslaven, hoe kunnen ze mijn snaar dan beroeren? Waarom loopt het zweet van de bewondering over mijn atheïstische rug wanneer ik door een kathedraal zwalk? Niet zozeer geniale kunst is tijdloos, alle echte kunst (pleonasme) is tijdloos, ook de sublieme sintels voortgebracht door de mindere goden. Ware kunst ontsnapt aan de walmen van de tijdgeest. Wie de Bicommutant-stelling van Von Neumann of de Volume-stelling van Banach-Tarski wil waarderen, wie het sensationele karakter van deze wiskundige stellingen in zijn maag wil voelen, moet weliswaar een bijzondere vooropleiding hebben voltooid, maar hoeft zich niet in de historische en culturele context te verdiepen waarin de betreffende wiskundigen leefden. Opmerkelijk genoeg is de onderkenning van de esthetische component in natuurwetenschap en wiskunde niet beperkt tot inwoners van een kapitalistische democratie uit Europa. In alle delen van de wereld waar men kennis heeft genomen van deze Westerse kennis, laat men het zich smaken, van Japan tot Brazilië en van Rusland tot Singapore. Blijkbaar heeft de bèta-esthetiek ook het vermogen aan de cultuur te ontstijgen waaruit zij voortkomt. Hier zet onze laatste beweging in: de klassieke fysica van Newton is tijdloos in zoverre zij zuiver esthetisch van aard is. Evenals een geniaal kunstwerk de historische en culturele context ontstijgt waarin het is ontstaan, breekt geniaal denkwerk zich los uit de ketenen van de context. | |
[pagina 22]
| |
De innerlijke samenhang, begripsmatige helderheid, doelmatige heuristiek, empirische slagkracht, verklarend vermogen, unificerende capaciteit en ontologische spaarzaamheid, zijn wetenschappelijke waarden van een theorie, die esthetisch van aard zijn. Deze waarden zijn net zo universeel als de rechten van de mens. Denkgenie en kunstgenie beschikken onbedoeld over het grootmeesterschap in het ontstijgen aan de geschiedenis. Dit betekent niet dat de wetenschapsgeschiedschrijving alsnog van generlei waarde blijkt voor de esthetiek van geniaal denkwerk. Het betekent wel dat de wetenschapsgeschiedschrijving daarvoor van beperkt belang is. De wetenschapsgeschiedschrijving kan helpen in de ontwikkeling van het vermogen om de esthetiek van denkwerk te herkennen en te waarderen. Niemand zal durven ontkennen dat De Nachtwacht zijn overwinning permanent hangt te vieren op de schutterstukken van Rembrandt's tijdgenoten die er tegenwoordig aan weerszijden van hangen in het Rijksmuseum. Eveneens zullen weinigen durven ontkennen dat de vioolconcerten van Mozart of de symfonieën van Haydn naast die van Bach wat kinderlijk aandoen. Men vergelijkt opdat men leert kijken en luisteren. Maar op een zeker moment weet men het wel. Dan heeft De Nachtwacht die kruk van Bartholomeus van der Helst niet meer nodig en beginnen zulke didactische prothesen te irriteren. Men hoeft ook niet telkens Mozart's Eine kleine Nachtmusik of Hayden's symfonie De kip aan te horen alvorens Bach's Concert voor twee violen in d te mogen waarderen. Evenmin hoeft men bijvoorbeeld zo'n ‘actiefilm’ uit Hollywood te zien met zijn piljoenen piefen, paffen en poefen, die een piljard dollars heeft gekost, om te kunnen constateren dat er meer gebeurt in het epifanische beeld uit Stanley Kubrick's Barry Lyndon van Marisa Berenson die in een bad zit met een volmaakt roerloze waterspiegel. Om te voorkomen dat de kleinste rimpeling ontstaat, moet zij haar adem inhouden zonder de indruk te wekken dat zij haar adem inhoudt. In mijn herinnering duurt het beeld minuten lang. Zelden is een beeld spannender geweest. Het geniale kunstwerk spreekt ons rechtstreeks en op een raadselachtige wijze aan. Nooit zullen wij kunnen ervaren wat de eerste bioscoopbezoekers hebben beleefd. Om een idee te krijgen dienen wij bij de geschiedschrijving aan te kloppen. Maar waar het eigenlijk om gaat in de bioscoop, het zien van een film op een groot doek in het donker (dus niet in de huiskamer op die fosforiserende ansichtkaart), dat kunnen wij even intens beleven als de eerste bioscoopbezoekers. En daar gaat het uiteindelijk om: de esthetiek van de film. Zo ook het geniale denkwerk van Newton, Darwin, Einstein of Von Neumann. Zo ook het grootse denkwerk van de mindere goden! Zij zijn erin geslaagd, min of meer onbedoeld, hun voortbrengselen aan esthetische criteria te laten voldoen waardoor ze aan de dodelijke drietand van mens, moment en milieu ontkomen. De paradox van het weten en het vergeten lost op in de esthetica van de theorie. Het geniale denkwerk spreekt ons rechtstreeks en op een raadselachtige wijze aan. | |
10. Slot- De tegenstellingen tussen kunstgenie, in de zin van Nelleke Noordervliet's geniale schrijver, en denkgenie, mogen niet verhullen dat er ook overeenkomsten zijn. Zulke overeenkomsten zijn waarheidsdrang, het onvermogen tot pose en de tijdloosheid van geniaal werk. En als de triniteit van een originele visie, een daarmee samenhangende bezetenheid en veel vruchtdragend talent onverminderd van kracht is op het kunstgenie, wat ik hoop en vermoed, dan zijn we op een niveau van overeenstemming aangeland, dat zuiver esthetisch van aard is, waar kunstgenie en denkgenie elkaar kunnen dulden, zoniet elkaar de hand kunnen schudden. Misschien in de gemeenschappelijke eetzaal van het pantheon der genieën. Hoewel de tegenstellingen tussen kunstgenie en denkgenie mij vanuit het inmiddels bereikte inzicht van ondergeschikt belang lijken, blijven zij in het oog springen. Zij verdienen een doordachte verklaring, die wortel zal moeten schieten in de verschillen tussen kunst en wetenschap. Ook verdient de esthetiek van de wetenschappelijke theorie meer aandacht dan de rhetorische stroken waarvan wij ons hebben bediend. Misschien daarover bij een andere gelegenheid meer. Op het ogenblik flitsen alleen speculatieve gedachten en onberedeneerde gissingen door mijn synapsen. | |
[pagina 23]
| |
|