| |
| |
| |
Cocotí
door Jaap Schermerhorn
Cocotí was in Mali geboren, op jeugdige leeftijd door slavenhandelaren geroofd en een aantal malen doorverkocht, steeds in oostelijke richting. Ten slotte was hij terechtgekomen in het huishouden van Marzouf, een Libanese koopman in Bossembélé in het zuiden van de Centraalafrikaanse Republiek. De aangeboren slimheid van het knaapje maakte indruk op Marzouf en hij stuurde Cocotí naar de missieschool om bij de paters lezen en schrijven te leren, in het Frans uiteraard. Van zijn meester had Cocotí rekenen en boekhouden geleerd en daarmee had hij het van lieverlee van huisknechtje en keukenhulpje tot klerk in diens handelsbedrijf gebracht. Hij was pas zestien en klein van stuk. Hij was weinig gegroeid in de zes jaar dat hij bij Marzouf was en zou wel altijd klein blijven.
Op een reis naar N'Délé aan de grens met Dianné werd Marzouf overvallen door bandieten die een wegversperring uit omgehakte bomen hadden gemaakt. De Libanees werd samen met zijn bijzit uit de Landrover gesleurd en met kapmessen afgemaakt. Cocotí, die in de laadruimte zat, wist te ontsnappen. De streek was hem onbekend en in zijn doodsangst was hij blind naar het westen gehold, weg van de hinderlaag en de wildernis in. Zonder dat hij het wist was hij na een paar kilometer Dianné binnengekomen. De grensstreek was tijdens het schrikbewind van Youssoutir Fils-de-Dieu uitgemoord, leeggeroofd en platgebrand, zodat hij geen hond tegenkwam. Hij liep nog een eind verder, de ondergaande zon achterna, en kwam toen in een groot, verlaten dorp waar hij overnachtte op de koude grond binnen de geblakerde muren van het afgebrande huis van het dorpshoofd.
De volgende ochtend werd hij wakker in een doodse stilte. Hij had honger en dorst. Er zou wel ergens een bron of een beek in de buurt zijn, maar hoe kwam hij aan eten in de uitgestorvenheid om hem heen? Bovendien begreep hij heel goed dat hij zich op betwist terrein bevond. Hier was gevochten en de bewoners van het dorp waren gevlucht of vermoord. Om het dorp heen lagen cassavevelden maar daar had hij niets aan. De giftige wortelknollen werden pas eetbaar als men ze enige tijd in water had laten liggen. En zoveel tijd had Cocotí niet. Het zag er somber voor hem uit. Hij was een hongerige vreemdeling in een vijandige wereld van Bantoes. Waar hij vandaan kwam waren de mensen zwart en hier waren ze bruin. Bovendien was hij klein van stuk; in Bossembélé had men hem voor een pygmee gehouden. Pygmeeën waren een zondig volkje, ze werden verwekt door geslachtsgemeenschap tussen demonen en lichtekooien. Eigenlijk moesten ze allemaal doodgeslagen worden. Als ze in de stad al zo dachten, hoe zou het dan hier op het platteland met zijn bekrompen bijgeloof wel zijn? Geen twijfel mogelijk, hij verkeerde in levensgevaar. Treurig ging Cocotí op zijn hurken tegen een muur zitten om eens goed over zijn vooruitzichten na te denken.
Een oude legervrachtauto reed voorbij op de weg waaraan het dorp lag. Aan het stuur zat Antoine-Marie Bountabol, bijgenaamd le Braconnier, met naast hem in de cabine zijn bijzit Dramane en de korporaal Yaya Sésété. In de bak zaten en lagen een tiental oud-soldaten van Youssoutir Fils-de-Dieu samen met twee vrouwen van plezier. Bountabol was sergeant geweest in het voormalige leger van Youssoutir maar hij had zichzelf tot luitenant bevorderd toen hij de nog weinig gedragen tuniek van een in een bordeel gewurgde luitenant kon kopen. Hij keek in het voorbijgaan toevallig het dorp in en zag daar iemand in een kaki safari-jasje over een hemelsblauw
| |
| |
sporthemd tegen een muur aan zitten. Meteen gooide hij het stuur om en reed het dorp binnen. Met gierende remmen kwam hij vlak voor Cocotí tot stilstand. Een lawine, zo leek het de arme Cocotí, van in voddige uniformen gehulde soldaten stortte zich over hem heen en ontkleedde hem. Enige sekonden later stond hij naakt voor Bountabol, Dramane en Yaya Sésété. Hij sloeg de handen voor zijn geslacht.
‘Ah! comme il est mignon, le pauvre petit,’ riep Dramane, ‘mag ik hem hebben als knechtje?’
‘Tais-toi, putain.’ Bountabol bekeek Cocotí geringschattend. ‘Hé, pygmee, hoe kom jij hier verzeild?’
Het werd Cocotí bang te moede. ‘Zo het u behaagt, monseigneur, ik kom uit Bossembélé en ik was samen met mijn meester Marzouf op weg naar N'Délé maar wij werden onderweg overvallen en toen ben ik gevlucht. Mijn meester is vermoord en ik wil terug naar huis.’
Bountabol lachte smalend. ‘Dan ben je hier helemaal verkeerd. Hoe heet je, onderkruipsel?’
‘Cocotí, om u te dienen, heer.’
Bountabol wendde zich tot Yaya Sésété. ‘Had de dwerg nog iets van waarde bij zich?’
‘Mooie kleren, maar allemaal net even te klein. Geen wapens, wel een paar rare dingen en een beetje geld.’ Hij liet een zakrekenmachientje zien. Bountabol wierp er een verachtelijke blik op. ‘Als het nou een radio was, hier hebben we niets aan. Kom, verder.’ De soldaten klommen in de laadbak.
Yaya Sésété hield Cocotí losjes aan een arm vast. ‘Wat doen we met de pygmee?’
‘Schiet hem dood of snij zijn keel af, dat zal hem leren voortaan betere dingen bij zich te hebben.’ Cocotí rukte zich los en rende weg tussen de huizen door naar de cassavevelden achter het dorp. Het duurde even voor er vier soldaten morrend van de vrachtauto afkwamen en de achtervolging inzetten.
Cocotí bereikte het olifantsgras met een ruime voorsprong. Olifantsgras heeft dikke rietachtige stengels en wordt bijna drie meter hoog. De groei was zo dicht dat het zicht vaak nog geen meter bedroeg. Cocotí vond al gauw een wildpad dat hij volgde. Even later hoorde hij snel naderend gesnuif en getrappel achter zich en dook meteen het gras naast het pad in. Vijf buffels galoppeerden voorbij. Hij rook brandlucht en begreep waarom de buffels in paniek weggevlucht waren. De mannen van Bountabol waren hem niet in het olifantsgras achterna gegaan, daar hadden ze hem nooit in kunnen vinden, maar ze hadden het aangestoken. Hij hoorde nu ook het geknetter van het brandende gras en zag de rookontwikkeling in de richting waar hij vandaan gekomen was. De wind woei naar hem toe. Om niet levend te verbranden moest hij weg uit het gras, terug naar de helling onder het dorp, zo snel mogelijk.
Daar stonden Bountabols mannen hem grijnzend op te wachten. Hij werd meegenomen naar de vrachtauto waar Bountabol ongeduldig heen en weer liep. ‘We nemen hem mee,’ zei hij, ‘dan kunnen we hem onderweg verkopen. En geef hem een lendendoek of zoiets, dit is geen gezicht voor de meiden.’
Cocotí kreeg een zwart-wit gestreepte sjaal, zeer oud en vuil, die hij om zijn lendenen wikkelde. Hij werd in de laadbak van de vrachtauto getild en ze gingen op weg. Hij was nu weer kalm geworden en hij begon in het Frans te praten met de soldaten. Ze hielden zich met roven en plunderen in leven, een mooi bestaan vonden ze zelf en Bountabol was een goede chef. Nu waren ze op weg naar een afgelegen streek niet ver ten westen van de grens met de Centraalafrikaanse Republiek waar ze hun vleesvoorraad met de jacht hoopten aan te vullen.
Tegen de avond bereikten ze een vlakte die doorkruist werd door waterlopen waarlangs galerijbossen groeiden. Hier sloeg de bende van Bountabol zijn kamp op. Toen
| |
| |
het nacht geworden was gingen ze op jacht vanuit de vrachtauto. Yaya Sésété zat aan het stuur en naast hem zaten Cocotí en Dramane, die om de een of andere reden veel belangstelling in de dwerg stelde. Bountabol stond in de laadbak tegen de cabine aan met zijn geweer in de aanslag. Op het dak van de cabine was een draaibare schijnwerper bevestigd die door een van Bountabols mannen werd bediend. Achter in de bak zaten nog drie soldaten.
Yaya Sésété reed kriskras over de vlakte langs oude wegen die meestal niet veel meer waren dan twee evenwijdige wielsporen in het gras. De bediener van de lichtbak liet het schijnsel over het landschap glijden. Al gauw doemden er twee felle schitteringen in de lichtvlek op, de ogen van een dier waarin het licht weerspiegeld werd. De auto stopte meteen, Bountabol legde aan en schoot. Een gejuich ging op, twee man sprongen uit de auto en kwamen terug met een roodbruine antiloop ongeveer zo groot als een geit. Een bosbok. Het was stropen met de lichtbak. Het wild werd niet alleen verblind maar ook als het ware verlamd, het bleef stokstijf in het licht staan kijken en kon dan gemakkelijk neergelegd worden. Hoewel ze nog twee uur bleven rondrijden werd er alleen nog maar een duiker geschoten, het kleinste soort antiloop. Niettemin, ze hadden vers vlees.
Toen ze terugkwamen in het kamp werden de beide antilopen meteen gevild, van hun ingewanden ontdaan en in stukken gehakt. Een deel ging in een grote kookpot en het avondmaal bestond uit antilopevlees, cassavepap en palmwijn, waarvan Bountabol een grote voorraad in mandflessen bezat. Cocotí werd eerst aan een boom vastgebonden maar toen er gegeten moest worden had men hem weer losgemaakt en vervolgens vergeten opnieuw vast te binden. Hij overwoog te vluchten maar waar moest hij heen in dit onbekende land? En wat kon hij in de omringende duisternis verwachten? Leeuwen, panters, pofadders? Hij haalde een oude deken uit de vrachtauto en trok zich terug onder een boom op enige afstand van het dronkemanstafereel rond het kookvuur. Het kostte hem geen moeite in te slapen.
Maar zijn slaap duurde niet lang. Hij werd wakker geschud en in het schrale maanlicht zag hij het gezicht van Dramane vlak boven zich. Toen ze zag dat hij wakker was lachte ze al haar tanden blikkerend bloot. Het was de tevreden grijns van de Tyrannosaurus rex die zich klaarmaakt zijn prooi op te happen. Ze trok de sjaal los die Cocotí's lendenen omhulde.
‘Hou op, Dramane,’ fluisterde hij, ‘als Bountabol dit ontdekt schiet hij mij dood en slaat jou lam.’
‘Hij zal je niet doodschieten,’ lachte Dramane, een lach waaraan de ruime inname van palmwijn niet vreemd was. ‘Hij zal je aan je tenen aan een boom hangen en je langzaam villen. Of je met honing inwrijven en bij een mierennest vastbinden. Of je pik en je ballen afsnijden, door mij laten bakken en dan oppeuzelen. Of... Maar hij zal niets doen want hij ligt voor dood bij het vuur zijn roes uit te slapen. Kom, we verliezen tijd. Doe wat je moet doen.’
De volgende ochtend ontwaakte Cocotí alleen. Hij stond op, sloeg zijn lendendoek om en meldde zich bij Bountabol, die lichtelijk verrast was hem weer te zien. Alles werd weer ingeladen en ze reden weg. In de loop van de ochtend verdwenen de kwade dampen uit de hoofden van de soldaten en ze werden wat toeschietelijker. Ze vertelden Cocotí dat ze naar het westen reden, naar Moungou, de nieuwe, nooit afgebouwde hoofdstad van Youssoutir Fils-de-Dieu, om daar ammunitie en dieselolie in te slaan.
Tegen de middag kwamen ze aan bij de Boumboutá, een brede trage rivier vol nijlpaarden en krokodillen, waar ze op een wankel veer overgezet werden. Dit bestond uit een houten platform op lege olievaten en werd aan een staalkabel over de rivier getrokken. Toen ze overvoeren zag Cocotí de krokodillen die aan de overkant op de modderige oever van de rivier lagen de een na de ander in het water glij- | |
| |
den. Hij hoopte vurig dat het veer niet zou omslaan. Dat hoopten de mannen van Bountabol ook, ze zwegen en keken angstig om zich heen.
Toen ze de rivier ver achter zich gelaten hadden werd de stemming onder de soldaten vrolijk. Aan het kampvuur laat die nacht, terwijl de bekers palmwijn rondgingen, viel Bountabol iets in. ‘Moet je horen,’ riep hij en begon te bulken van het lachen. ‘Wie weet hier hoe je dwerg toebereidt?’ Het werd Cocotí, die aan een boom zat vastgebonden, koud om het hart.
‘Pff, iedereen weet dat je dwergenvlees niet kunt vreten, veel en veel te taai. Geef mij maar bosbok of anders jonge meisjes, goed vetgemest natuurlijk.’
‘Dan zal ik je het geheim vertellen. Aandacht en respect! Dit is een heel oud recept, nog van Mama Bountabol, god hebbe haar ziel...’ Bountabol sloeg een kruis en liet een ratelende wind, ‘...dus goed luisteren. Je neemt een dwerg, als het kan niet al te oud en tanig, dus zoals Cocotí daar, die is nog jong en mals. Je kookt water in een pot waar die dwerg helemaal in kan. Dan dompel je hem in het kokende water zodat de huid gemakkelijk loslaat en je vilt hem...’
‘Hoho, Bountabol, moet je hem niet eerst slachten?’
‘Doodmaken bedoel je? Dat kan maar is niet strikt noodzakelijk. Als je het niet doet moet je hem wel goed vastbinden. Nu dan, je haalt de ingewanden eruit en je doet hem weer in de kookpot, in dat kokende water. Daar gooi je flink wat peper en zout bij en wat je verder maar aan kruiden hebt, plus een armvol papajablad om het vlees mals te maken. Dan laat je hem twee dagen sudderen en je zorgt ervoor dat hij niet droog komt te staan.’ Bountabol nam een diepe teug palmwijn, hij kon zijn lachen nauwelijks houden.
‘En dan, en dan?’
‘Dan gooi je hem weg. Of je dwerg twee of twintig dagen laat sudderen, het blijft niet te vreten.’ Bountabol schuddebuikte van het lachen. Cocotí haalde verlicht adem.
Die nacht kwam Dramane haar gerief weer halen bij Cocotí. Hij zat nog vastgebonden aan zijn boom, met de armen achter zich om de boom heen, want men had hem gewoon vergeten en nu kon geen van de mannen van Bountabol zich nog om hem bekommeren want ze lagen allemaal als lijken om het nasmeulende kampvuur heen hun roes uit te slapen. Dramane nam niet de moeite Cocotí los te maken, ze trok zijn lendendoek weg en hurkte boven op hem. Zo'n twintig minuten later verdween ze weer en hij viel uitgeput in een onrustige slaap. Bij het aanbreken van de dag werd hij door Yaya Sésété wakker geschopt, losgemaakt en in de vrachtauto gesmeten.
Die ochtend zouden ze Moungou bereiken. Na enige uren door elkaar schudden en schokken op de bodem van de laadbak voelde Cocotí dat de rit plotseling veel rustiger werd. Hij krabbelde overeind tussen de soldaten en keek over de rand. Ze reden over betonplaten, het was de startbaan van de internationale vlieghaven die Youssoutir bij zijn hoofdstad Moungou had laten aanleggen en die net zoals zijn paleis en de kathedraal nooit afgebouwd was. Nu lag er ruim drie kilometer glad beton tot vreugde van Bountabols mannen die het rammelen van hun door palmwijn benevelde breinen meer dan moe waren. Ze reden langs de ene kant van de startbaan en aan de overkant zag Cocotí enige zwart geblakerde gebouwen waarvoor ettelijke uitgebrande en vernielde vliegtuigen stonden. De controletoren had blijkbaar als doelwit voor machinegeweren gediend en zat nu vol gaten. Niettemin was het vliegveld nog in gebruik. Er liepen mensen rond en een stokoude Dakota werd bijgetankt voor een hangar die in redelijk goede staat verkeerde. Er stonden verder nog een Beechcraft en een Cessna, beide goed onderhouden, en Cocotí zag een klein vliegtuigje over de startbaan taxiën. Plotseling kreeg hij een ingeving.
Aan het eind van de startbaan remde Bountabol af om de veren van zijn vracht- | |
| |
auto niet te breken in de gaten op de weg naar de stad. Cocotí zag zijn kans schoon en wipte overboord. Hij kwam goed terecht en begon naar de andere kant van de startbaan te rennen, een eind terug naar waar de mensen waren. Vloekend stopte Bountabol en gaf orders. De achtervolging werd ingezet.
Toen Youssoutir Fils-de-Dieu door zijn garde afgezet en afgemaakt was bleven er op de binnenplaats van zijn reusachtige paleis te Moungou de zes door hem verzamelde Bugatti's staan. Youssoutir had politieke wetenschappen aan de Sorbonne gestudeerd, samen met andere weldoeners der mensheid als Pol Pot, en uit zijn Parijse tijd had hij een grote liefde voor de automobielkunst - la belle mécanique - overgehouden. Toen hij in 1977 eindelijk aan de macht was gekomen en de belastingen had verhoogd stuurde hij er afgezanten op uit om Bugatti's aan te kopen.
Jaren later hoorde Barco Udens verluiden dat er ergens in een Afrikaans land ettelijke Bugatti's bij een afgezet plaatselijk potentaat stonden te verroesten. Er zouden twee of drie raceauto's van het mythische Type 35 bij zijn. Ettore Arco Isidoro Bugatti had dit type in 1924 ontwikkeld en hiervan stamde een ganse rij van uiterst succesvolle Grand Prix racers af, tot in de jaren dertig de mooiste en snelste van hun tijd. Verder een of twee biplaces de course van het Type 35b, een open tweezits-racer waarmee onder andere de Grand Prix de Monaco in 1930 was gewonnen. En ook enige Type 57 wagens waar Barco minder in geïnteresseerd was omdat hij die in Joegoslavië liet maken. Tenzij natuurlijk het model Atalante erbij was. Maar als hij de hand kon leggen op enkele Types 35 en 35b of latere modellen dan kon hij bijna zeker zijn een half miljoen winst of daaromtrent te maken. En er zou, zei men, heel misschien een Type 41 bij zijn, de fabelachtige ‘Royale’, de ‘auto der koningen’ waarvan er tussen 1926 en 1933 zes gefabriceerd en drie verkocht waren (niet aan koningen). De enorme 12,7-liter achtcilindermotor die Bugatti hiervoor had ontwikkeld werd later door de Franse Spoorwegen gebruikt in hun automotrices à essence, hoge-snelheid motortreinen. Maar een Type 41, dat kon niet waar zijn.
| |
| |
Na enig graaf- en spitwerk in de internationale circuits wist hij meer en zette Rampalle aan het werk om hem een vliegbiljet naar Moungou plus een toereikende som gelds te bezorgen. Na lang telefoneren met Air France, eerst in Amsterdam, toen in Parijs en ten slotte weer in Amsterdam, bracht ze hem een paar dagen later een retour Yaoundé.
‘Maar ik wil helemaal niet naar Yaoundé,’ zei Barco, die halfnaakt en bezweet in het souterrain van Huize Grimsteen aan de ringen hing en zich optrok. ‘Ik wil alleen naar Moungou.’
‘Yaoundé is de hoofdstad van Kameroen en dan ben je dus al aardig in de buurt. Als je daar bent aangekomen zoek je een hotel en dan gaat er de volgende dag een vliegtuig naar N'Dongatoulou, dat is de hoofdstad van de provincie Dianné. Niet missen, dat vliegtuig, anders moet je dagen wachten op het volgende en de mogelijkheden tot eerzaam vertier in Yaoundé schijnen beperkt te zijn.’ Ze grinnikte.
‘Wie heeft je dat verteld?’ vroeg Barco argwanend. Hij liet zich uit de ringen zakken en pakte een handdoek om het zweet af te wissen.
‘Die aardige man van Air France in Parijs. Hij heeft mij zijn adres gegeven. Als jij toch weg bent kan ik mooi eens een reisje naar Parijs maken, dat heb ik altijd al gewild. We hebben geld genoeg in kas.’
‘Dat verbied ik je en ik ben je voogd, werkgever en minnaar. Drievoudig meester dus,’ zei Barco zonder veel hoop dat Rampalle hem zou gehoorzamen. ‘Nou goed, dan ben ik dus in N'Donga..., N'Donga...’
‘N'Dongatoulou, ook geen metropool,’ zei Rampie koel. ‘Dan ben je er nog niet want Moungou ligt volgens Jean-Pierre zo'n tweehonderdvijftig kilometer verderop. Je kunt proberen je er over land naar toe te laten rijden maar hij raadt dat af. Behalve de gebruikelijke rovers en soldaten heb je daar een soort superbandieten die mensenvlees eten en...’ Ze raadpleegde haar aantekeningen. ‘Die worden de Gang-Gang-Doulamaye genoemd en het zijn geen gezellige boys. Ze willen jouw vlees en jouw geslachtsdelen eten om jouw kracht en potentie aan de hunne toe te voegen. Dat dus niet, per auto reizen, zou ik zo zeggen.’
‘Wat dan wel?’
‘Je moet proberen op het vliegveld van N'Dongatoulou een vliegtuigje te huren, een luchttaxi of zo. Die schijnen er wel te zijn omdat er in het binnenland naar diamanten wordt gezocht en de maatschappijen moeten hun geologen en boorploegen bevoorraden. Hier zijn de tickets. Je gaat volgende week. En ik heb ook vijftigduizend dollar voor je opgenomen. Zoveel wou je toch hebben? Dat is je reiskas. En er niet mee naar de hoeren gaan.’
Toen Barco een week later op het vliegveld van N'Dongatoulou uit het lijnvliegtuig van Air Cameroun stapte dat hem van Yaoundé hiernaar toe had gebracht, sloeg de hitte hem als een vuist in het gezicht. Hij keek zwetend rond. Wat verderop stonden ettelijke kleinere vliegtuigen voor een grote hangar, voornamelijk moderne metalen types met twee motoren en neuswielen, maar ook een paar ouderwetse eenmotorige vliegtuigjes met staartwielen. Hij liep naar het gebouwtje dat als ontvangsthal dienst deed, wachtte op zijn koffer en vroeg toen waar hij een luchttaxi kon huren. Dat wist niemand. Tot er een piloot van een ertsmaatschappij voorbijkwam en hem de raad gaf Jock McIltray op te zoeken, de enige bushpiloot die nog niet in dienst van een maatschappij was. Als hij er nu niet was dan zou hij later wel aan de bar van Étoile d'Afrique te vinden zijn. Dat kwam Barco goed uit want men had hem dat hotel aangeraden. Hij nam een taxi en stond er een half uur later onder de douche.
Om vijf uur liep hij de bar in en zag meteen wie Jock McIltray moest zijn. De oude Schot was niet bepaald een mooie man. Onder piekig haar, de kleur van geplette kakkerlakken, kon men een terugwijkend voorhoofd ontwaren. In zijn jonge
| |
| |
jaren was hij als de Schrik der Hooglanden een geducht bokser geweest en daaraan herinnerden zijn bloemkooloren en een gebroken neus. Hij had zijn leven lang de Schotse whisky-industrie krachtig gesteund, zoals de gesprongen adertjes in zijn gezicht lieten zien. Hij zat aan de toog versuft voor zich uit te staren met een dubbele whisky-soda voor zich. Barco ging naast de Schot zitten en vroeg hem wat hij drinken wilde. ‘Hetzelfde,’ zei Jock en leegde zijn glas in één teug. Barco bestelde en ze raakten in gesprek.
Een uur later bood hij Jock een maaltijd aan en in de eetzaal van het hotel werden ze het eens. Jock zou hem voor driehonderd dollar naar Moungou vliegen, een vlucht die zo'n anderhalf uur zou duren. Daar zouden ze boven Youssoutirs verlaten paleis op geringe hoogte rondcirkelen om te zien of er Bugatti's stonden. Daarna zouden ze op het vliegveld van Moungou landen om bij te tanken en dan ging het weer op N'Dongatoulou aan. Ze zouden de volgende ochtend om zeven uur vertrekken en om een uur of twaalf weer terugkomen. ‘Back before lunch,’ zei Jock. Vloeibare lunch, dacht Barco. Hij gaf hem honderd dollar als voorschot en ze dronken er nog eentje.
Ze kwamen over andere dingen te praten en Jock vertelde uitgebreid over zijn ervaringen als gevechtspiloot in de oorlog, eerst op Hurricane tijdens de Battle of Britain en later op Mosquito boven Europa. Those were the days. Ze scheidden als vrienden.
De volgende ochtend vroeg kwam Jock Barco halen in zijn aftandse Landrover. Ze reden naar het vliegveld, Jock zette zijn wagen naast de hangar neer en liet zijn vliegtuig daaruit halen. Barco zag een Auster verschijnen. Dat was niet helemaal waar hij op gerekend had, hij was liever in een snel modern vliegtuig de tweehonderdvijftig kilometer naar Moungou gevlogen, maar hij had geen keus. Barco zat rechts van Jock op de copilotenplaats en had ook een stuurknuppel en pedalen voor zich. Achter hen waren nog twee zitplaatsen.
Jock steeg op en vloog op duizend voet hoogte in oostelijke richting naar Moungou. Alles onder hen in het landschap was goed zichtbaar, van de vrouwen die met kruiken en oude petroleumblikken op hun hoofd water haalden tot de nijlpaarden in de grote rivieren. Jock had een heupfles met whisky bij zich waar hij af en toe een slok uit nam en hij liet Barco daar ook in meedelen. Toen hij hoorde dat Barco in zijn studentenjaren ook zijn vliegbrevet had gehaald nam hij de handen van de stuurknuppel en zei dat Barco maar eens moest laten zien wat hij kon. Dat ging lang niet slecht. Op kompas vliegen en de juiste koers en hoogte aanhouden met knuppel en gashendel was blijkbaar iets dat je niet verleerde.
Moungou, waar ze na ruim anderhalf uur overheen vlogen, was een vreemd mengsel van moderne gebouwen met drie of meer verdiepingen en primitieve hutten. Jock zei tegen Barco dat hij naar het noordnoordoosten moest afzwenken en verder vliegen op koers 025 magnetisch. Een paar kilometer verderop kwam het paleis van Youssoutir in zicht, een fantastisch gebouw vol Griekse zuilen, gotische torens en torentjes, kantelen, barokke ornamenten en beelden in nissen, alles grotendeels kapotgeschoten en afgebrand. Er was hier zwaar gevochten toen Youssoutir Fils-de-Dieu zich met zijn laatste getrouwen in zijn paleis had teruggetrokken. Jock nam nu de stuurknuppel over om rustig boven het paleis van de zoon van god rond te cirkelen terwijl Barco uit zijn zijraam hing om de Bugatti's op te sporen. Achter het paleis was een enorme ommuurde ruimte waarin een grote hoeveelheid kapotte, uitgebrande en stukgeschoten auto's en legervoertuigen stonden. Ook waren er barakken en bijgebouwen. Barco zag niets wat op Bugatti's leek en vroeg Jock wat lager te vliegen. Ze daalden af naar honderdvijftig voet, ongeveer even laag als de overgebleven torenspitsen op het paleis.
Opeens zag Barco enkele soldaten met automatische geweren uit een barak
| |
| |
komen en op het vliegtuig aanleggen. Jock had het ook gezien en hij schoof de gashendel meteen naar voren om snel te stijgen terwijl hij begon te zigzaggen. Te laat, enkele kogels troffen de Auster en Jock schreeuwde het uit. Een kogel had zijn linkerbovenarm doorboord en een andere zijn linkerdij, waar het bloed uit spoot. Hij liet de knuppel los en drukte zijn rechterhand op de wond om het bloeden te stelpen. De Auster, die met vol gas aan het klimmen was, begon heftig te trillen en leek overtrokken te worden. Te weinig snelheid. Barco pakte de stuurknuppel voor zich weer vast.
‘Don't let her stall, me lad, and get me a bandage quick, goddammit,’ schreeuwde Jock.
First things first, dacht Barco en hij drukte de knuppel vooruit terwijl hij gas terugnam, zodat de Auster niet verder steeg en een veilige snelheid kreeg. Er werd nog steeds op ze geschoten en hij richtte het vliegtuig in een steile duikvlucht op het groepje soldaten, dat verschrikt uiteenstoof. Ook lukte het hem zijn zakdoek uit zijn linkerbroekzak te halen om als verband voor Jock te dienen. Hij zag dat hij gevaarlijk dicht bij de grond was gekomen.
‘Jesus Christ on horseback, pull her up, pull her up, you idiot,’ schreeuwde Jock, die zelf niets kon uitrichten. Zijn linkerarm bloedde hevig en hing lam naast zijn lichaam en met zijn rechterhand drukte hij Barco's zakdoek stijf op zijn dijwond. Op nog geen twintig meter hoogte trok Barco de knuppel naar zich toe en ze schoten weg van Youssoutirs paleis. Jock was er slecht aan toe. Barco wist ook niet hoe je een slagaderlijke verwonding moest behandelen; de wond stijf afbinden met één hand? Hij kon de knuppel niet voor een wat langere tijd loslaten want de Auster was geen al te stabiel toestel maar hij trok zijn sporthemd uit en gaf dat aan Jock om het strak om zijn dijbeen te binden. Deze deed dat zo goed mogelijk en zei Barco naar het vliegveld van Moungou te vliegen om bij te tanken, dat was absoluut nodig, en dan zo snel mogelijk naar N'Dongatoulou, naar het ziekenhuis. Jezus, dacht Barco, en hij vroeg Jock om nadere inlichtingen. Maar die was nauwelijks nog bij kennis en niet meer aanspreekbaar.
Barco steeg naar drieduizend voet en keek rond. Hij ontwaarde het vliegveld zonder veel moeite, een betonnen lint op een paar kilometer afstand. Hij wendde de neus van het toestel in die richting en begon te dalen. Terwijl hij daalde probeerde hij zich te herinneren hoe dat ging, landen in een vliegtuig met een staartwiel.
God zegene de greep, dacht hij, en vloog op honderd voet over het vliegveld om een rondje om de verkeerstoren te maken. Het zag er verlaten uit maar je kon nooit weten. Toen hij in zijn rondje aan de andere kant van de startbaan ter hoogte van de toren was gekomen bewoog hij de knuppel een paar maal heen en weer zodat de vleugels op en neer gingen en keek naar de toren. Een groen lichtsignaal gaf hem toestemming om te landen. De toren was blijkbaar bemand. Aan de windzak zag hij dat de wind uit het westen woei, van zee. Hij vloog oostwaarts, boog af boven de startbaan en nam gas terug. Hij hoefde niet te mikken want de startbaan was lang genoeg. De Auster verloor snel hoogte, scheerde langzaam zakkend en snelheid verliezend vlak over de startbaan en kwam met een lichte schok op zijn drie wielen op de landingsbaan terecht. Barco liet het toestel uitlopen en taxiede naar de hangar.
‘Bugger me, bloody good landing, that,’ hoorde hij naast zich mompelen. Jock was weer tot leven gekomen.
Barco herinnerde zich uit de tijd dat hij zelf vloog een pilotengezegde: Any landing from which you can walk away in one piece is a bloody good landing. Hij vroeg: ‘Waar nu naar toe?’
Jock dirigeerde hem naar de plaats bij de hangar waar getankt kon worden. Hier hield Barco stil, zette de motor af en stapte uit. Hij trok zijn safari-jasje weer aan, liep snel om het toestel heen en wond zijn van bloed doorweekte sporthemd stijver
| |
| |
om Jocks dijbeen. Er kwamen drie lome mannen in versleten kaki overalls aangeslenterd die hij toeschreeuwde dat hij verband nodig had en brandstof. Op vertoon van dollars kwam er leven in de groep. Eén man holde de hangar in en kwam terug met twee oude lakens. Barco scheurde ze in repen en verbond Jock opnieuw zo goed en zo kwaad als het ging. Daarna werd er tegen dollars getankt. Nu terug naar N'Dongatoulou, Jock moest dringend behandeld worden. Maar hoe ging dat, terug naar N'Dongatoulou? Hij leunde over Jock heen en pakte de lange checklist. Punt voor punt werkte hij alles af. Hij wilde terugtaxiën naar het oosteinde van de startbaan om zoals het hoorde tegen de wind in op te stijgen. Toen hij de startbaan weer opkwam zag hij aan de overkant een oude vrachtauto met soldaten in de bak snel naar het westeinde van de startbaan rijden en daar krachtig afremmen. Iemand sprong uit de vrachtauto en begon te rennen. Even later kwam een verwarde groep soldaten met geweren of kapmessen in de hand achter hem aan. De vluchteling was een stuk kleiner dan zijn achtervolgers. Een dwerg. Iets bewoog Barco zijn portier te openen en hem toe te zwaaien.
Cocotí zag dat en zwenkte af in de richting van het vliegtuig. Hij dook onder de vleugel door en kwam terecht op de zitplaats achter Barco. Cocotí's achtervolgers waren nog ongeveer honderd meter weg. Barco begon snel naar het oosten te taxiën.
‘Take her up, man, they'll start shooting any moment now,’ drong Jock aan. Waarom niet, dacht Barco, met de wind in de rug duurde opstijgen langer maar ze hadden een paar kilometer beton voor zich.
Kruisend op tweeduizend voet hoogte naar N'Dongatoulou vond Barco tijd om zich met de nieuwe passagier te bemoeien. Achter hem zat Cocotí ineengedoken en grauw van angst te bibberen. Barco wees hem hoe hij de veiligheidsgordel moest aanleggen en vastmaken. Toen ze de luchthaven van N'Dongatoulou naderden had hij uit Cocotí gekregen waarom hij gevlucht was. Nu Jock geen bloed meer verloor werd hij wat levendiger, hij pakte de microfoon en zocht contact met de verkeerstoren van het vliegveld. Ze kregen toestemming om te landen, Barco maakte zijn tweede driepuntslanding en taxiede naar de hangar. Hij belde meteen het ziekenhuis op om een ambulance, en die verscheen na ruim een uur. In de tussentijd had hij de levensgeschiedenis van Cocotí te horen gekregen. Rampalle zocht dwergen voor de waanzinnige opvoeringen waarvan ze droomde, Cocotí was een dwerg en Barco besloot hem mee terug naar Holland te nemen. Als hij wilde tenminste. Geen Bugatti's maar wel een dwerg, daar zou Rampie blij om zijn. Ze kwam dan weer een stap dichterbij haar ideaal van zeven dwergen en zijzelf als Sneeuwwitje. Maar een dwerg gehuld in een vieze lendendoek, dat kon niet. Hij kocht voor tien dollar een oud kaki jasje en een versleten broek van een hangaremployé en zei Cocotí de mouwen van het jasje en de pijpen van de broek op te rollen. Hij had zelf zijn safari-jasje, zijn sporthemd had hij doordrenkt met Jocks bloed weggegooid. Toen de Schot naar het ziekenhuis gebracht werd, begaf Barco zich met Cocotí naar de aankomsthal.
Dit verhaal is een passage uit de te publiceren schelmenroman Barco en de Dwergen.
|
|