Pinkpop was oké
door Sjoerd de Jong
Af en toe doet de televisie een poging om niet alleen popmuziek te laten zien, maar het ook te recenseren, en van
live kritieken te voorzien. In mei is het de beurt aan het Pinkpop-festival te Landgraaf, dit jaar een driedaags evenement met metal, hip hop, funk, rock, folk, dance en wat er verder te krijgen is in de versplinterde popwereld. De televisie zond een avond lang concertfragmenten uit, voorzien van commentaar door de presentatoren
Bram van Splunteren en
Jan Douwe Kroeske. Zo kon de rijpere ‘muziekliefhebber’ - zoals dertigers door de muziekkrant
Oor worden genoemd - de verrichtingen
volgen van de tientallen muzikanten.
Wat deed de televisie daarmee, behalve hun muziek uitzenden? De artiesten werden, nog dampend van de adrenaline en met een handdoekje om de schouders geslagen, van het podium geplukt en in een studiootje ondervraagd. En vooral op die momenten bleek hoezeer de popkritiek op tv aankruipt tegen de sportverslaggeving: de muzikanten werden niet aangesproken op hun muziek, maar op hun conditie en op hun vermogen one-liners ten beste te geven.
‘Wie heeft de naam “The Presidents of the United States of America” eigenlijk bedacht?’ vroeg Jan Douwe Kroeske aan de leden van de gelijknamige Amerikaanse band. ‘George Washington, dacht ik,’ was het antwoord. En wat waren eigenlijk de overeenkomsten tussen hun muziek en die van Pearl Jam? ‘Het begint allebei met een “P”, hè.’
Intussen was de serieuzere popkritiek van het scherm verbannen naar het computernetwerk Internet. De vpro had daar een site geopend, waar medewerkers concertverslagen publiceerden en Internet-gebruikers hun mening konden geven. Ze konden zelfs stemmen welke band de beste was. Een leuk idee, maar sinds wanneer is popkritiek een democratische aangelegenheid? Of was het idee dat er over deze muziek toch niets zinnigs te melden valt en dat de jongelui het verder maar zelf moesten uitzoeken op hun invulschermpjes voor elektronische boodschappen?
Hier werd veel leuks bedacht door de tv-makers maar geen enkel risico genomen. De programmering van het festival was veilig, en de keus daaruit van de televisieverslaggevers was ook weer veilig. Veiligheid in het kwadraat - een idee dat haaks staat op de ‘fantasie van een riskant leven’ die popmuziek volgens de criticus Simon Frith uitdraagt. Ook de verslagen achteraf in de kranten waren overigens keurig: de ‘professionele’ popjournalisten beoordeelden het festival met de kenners-distantie van wijnproevers die klagen over het assortiment in de kelder. De slokjes werden weer netjes uitgespuugd in het daarvoor bestemde bakje.
Popkritiek kent vele valkuilen. De diepste daarvan is de ‘ons kent ons’-toon waarin ook sportverslaggevers op televisie zo bedreven zijn. Een vorm van hyper-identificatie met het onderwerp die twee varianten kent: low brow en high brow.
In het eerste geval snatert of kankert de verslaggever als een verwende merkenpuber die aan zijn vrienden niets hoeft uit te leggen, behalve met de steekwoorden ‘fantastisch’ en ‘waardeloos’. In sommige popbladen lees je zoiets nog wel eens: ‘Toen Scooby Snack opkwam in jeugdsoos Fuck Hé! begon het concert meteen. En het begon meteen goed! De gitaren knalden uit de speakers als kanonnen en de gitaristen renden over het podium terwijl ze als kanonnen op hun gitaren knalden, en met hun gitaren boven hun hoofden knalden ze op de speakers neer alsof ze bovenop kanonnen zaten!’
Op de televisie vind je deze toon in blafferige popprogramma's als Trexx van Veronica en andere opvolgers van Ad Vissers baanbrekende Toppop uit de jaren zeventig. De opwinding van popmuziek overbrengen blijkt in zulke uitzendingen een kwestie van volume en toonhoogte; wat de jongen onder het Goede Tijden Slechte Tijden-kapsel erbij te beweren heeft, doet geheel niet ter zake.
In het tweede geval (high brow) ontpopt de muziekrecensent zich als een underground-