me documentaire over de schrijver Philip Roth trok onlangs bij de vpro 50 000 kijkers, wat betekent dat 250 000 vpro-leden niet gekeken hebben.
De jaloezie van journalisten die hun collega's van de televisie het succes bij het grote publiek misgunnen en daarom ook de goede programma's negeren of meesmuilend afdoen. Zou dat misschien de reden zijn waarom Paul Witteman, nu al jarenlang het boegbeeld van informatieve kwaliteitstelevisie, nog nooit een Nipkowschijf heeft gekregen?
De zelfgenoegzaamheid van al die mensen die zich verheven achten boven het klootjesvolk ‘dat niets beters te doen heeft dan het kijken naar tv’.
In de ogen van deze lieden is de televisie de eeuwige zondebok, die de woestijn van het onbenul moet worden ingejaagd, overladen met de zwakheden en de stupiditeiten van het volk. Ik wil daar even niet aan meedoen, althans niet zolang dit stuk duurt - daarna zien we wel verder.
Stephan Sanders beschreef in de Volkskrant hoe de Oostenrijkse schrijver Peter Handke in zijn boek Gerechtigheid voor Servië de wantoestanden in de met moslims gevulde Servische kampen probeerde goed te praten. Zo vroeg Handke zich af of ‘de manier waarop de vrouw het prikkeldraad omklemt niet was voorgedaan door een beeldenkoopman’. Misschien namen de gevangenen wel ‘de door vreemden gewenste martelaarsgezichten en -houdingen aan’.
Die beeldenkoopman van Handke komt me erg bekend voor. Het is een, vermoedelijk gebochelde, pervert die in dienst van programma's als het nos Journaal, bbc's Newsnight en ard's Tagesschau in beelden handelt die door derden zijn verzonnen. Zo'n man belt dan een beeldenkoopman in Sarajevo en zegt: ‘Doe mij een paar videobandjes zogenaamd uitgemergelde moslims.’ En dan roept de beeldenkoopman vanuit Sarajevo: ‘Ik heb nog wel een paar door vreemden gewenste martelaarsgezichten en -houdingen.’
Kennelijk zijn er volgens Handke in Bosnië showkampen opgericht - niet te verwarren met shoahkampen - om de wereldopinie te misleiden.
Als we niet meer weten wie we de schuld moeten geven van 's werelds rampspoed, is er immers altijd nog de televisie.
Het is een ingeroeste, geliefde gewoonte van mediasociologen, communicatieprofessoren, werkloze ethici, eo-theologen, publiciteitsgeile politici (zie hun plannen met ‘de geweldchip’) en nu ook al geschifte Tiroolse schrijvers.
Laten we even - niet te lang - luisteren naar hetgeen hoogleraar communicatiewetenschappen J. Groebel van de Universiteit van Amsterdam te zeggen heeft over het huidige informatieaanbod. Informatie wordt niet meer verwerkt tot kennis, beweerde hij onlangs in NRC Handelsblad. Er is alleen ‘de illusie van geïnformeerd zijn’. Groebel vroeg zich af wat de twee seconden beeld van een huilende vrouw toevoegt aan de berichtgeving over Ruanda. ‘Het blijft een vrouw zonder gezicht, twee seconden is onvoldoende om je met haar te identificeren.’
Groebel heeft kennelijk veel meer seconden nodig om zich met een huilende vrouw te identificeren, maar dat is misschien eerder zijn probleem dan dat van de doorsnee tv-kijker. ‘Je weet niets over de achtergrond van die mensen, niets over de context,’ zegt Groebel.
Maar als ik in de context van een nieuwsitem over Ruanda twee seconden een vrouw zie huilen, weet ik eigenlijk wel genoeg. Twee minuten huilen voegt niet per se iets toe, en bovendien is in zo'n geval zelden bij mij de gedachte opgekomen dat de vrouw huilt om het tegenvallende kerstrapport van haar jongste zoon.
Wat wil Groebel?
Dat elk nieuwsitem over Ruanda vergezeld wordt van een uur durende verhandeling over de geschiedenis van Ruanda? Zou hij daarnaar kijken, of zou hij dan toch maar liever overschakelen naar, desnoods, Goedele Liekens? Is dát wat hij context noemt, en vergeet hij dus dat de kijkers al dagenlang het nieuws over Ruanda kunnen hebben gevolgd?
Wat Groebel vooral lijkt te vergeten - en dat is nog veel ernstiger voor een communicatiewetenschapper - is dat de impact van televisie op beelden berust. Dat heeft ze gemeen met de fotografie, en daar is niets tegen zolang die beelden gemaakt worden door fatsoenlijke vakmensen, zoals bij het nos Journaal, Newsnight en Tagesschau het geval is.
Meningen als die van Groebel zijn zo oud als de televisie: ze doen me altijd denken aan de waarschuwingen van de opvoeders uit de jaren vijftig tegen de populaire strips. Dick Bos en Eric de Noorman als verderfengelen van de jeugd.
Elk decennium heeft zo zijn eigen onheilsprofeten. Tien jaar geleden was de Amerikaanse publicist Neil Postman erg in de mode. Wij amuseren ons kapot heette zijn boek over ‘de geestdo-