[583-584]
Deze maand
Wie tedere gevoelens koestert voor onze audiovisuele beschaving, heeft het niet eenvoudig. Er is het nooit ophoudende gemurmureer van ondergangsfilosofen die de moderne mens kapittelen omdat deze meer heil vindt in zijn afstandsbediening dan in zijn boekenkast. Maar daarnaast kruipt er toch ook, samen met sbs-6, Veronica en het Kunstkanaal, een gevoel van onbehagen de huiskamer binnen.
Dat gevoel heeft niets te maken met de allang geaccepteerde werkelijkheid van ons tv-bestaan, die de rock-ster Bruce Springsteen treffend vertolkte: ‘Forty-seven channels and nothing on.’ Neen, het onbehagen zit dieper, en is verontrustender. Waarschijnlijk is de benoeming van Philip Freriks tot hoofdvoorlezer van het nos-Journaal een teken aan de wand. Hij brengt iets postmoderns mee met het nieuws dat fnuikend zou kunnen zijn voor de relatie tussen mens en televisie: ironie.
Voorheen waren nieuwslezers monumenten van een niet-ironische levenshouding: Frits Thors, Jan Gerritsen, en later nog Fred Emmer en Harmen Siezen. Tussen het spervuur van onzinspelletjes, praatprogramma's en natuurfilms serveerden zij natuurrampen en ministerswisselingen zoals een gelouterde Engelse ober tijdens de Blitzkrieg een gehaktbal opdiende: zonder met de ogen te knipperen.
Nu is er Philip Freriks en zijn guitige ironie. Hij past in een beleidslijn, want ook het Journaal concurreert om kijkcijfers. De nieuwslezer laat ons met zijn intonatie, met zijn mimicri, en met zijn twinkelende ogen merken dat hij weet wat er in de wereld te koop is, en dat hij er is om ons te vermaken. Freriks is het bewijs dat de televisie het punt nadert waarop zij de kijker definitief niet meer serieus neemt.
Indien dat waar is - en ik zie op mijn zevenenveertig kanalen steeds minder argumenten voor het tegendeel - zijn de gevolgen niet te overzien. Nog leven wij in een televisie-cultuur, en nog genieten wij ervan. De afstandsbediening is onze toegangskaart voor de buitenwereld - sterker nog: wij kennen geen andere werkelijkheid meer dan de televisie-werkelijkheid. Kniesoren betogen wel eens dat de moderne natie daarom geen wortels in de realiteit heeft. Datgene wat een volk vroeger bond, zeggen zij, was het geschreven woord: saamhorigheid in geloof en ideologie, waaruit gemeenschappelijke gedachten en levensopvattingen voortsproten. Die tijd is voorbij. Daartegenover bestaat ons collectief geheugen nu uit beelden die eindeloos in action replay kunnen worden herhaald. Nooit in de geschiedenis van de menselijke soort zijn wij zo nauwkeurig op de hoogte geweest van de ellende van de buren, de broedertwisten aan gene zijde van de oceaan, en de roep om gerechtigheid in zelfs de verste uithoeken van de jungle. Televisie maakt vrij, en een televisie met afstandsbediening maakt volkomen vrij.
Zodra ironie gaat knagen aan ons tv-geluk, sluipt er iets binnen dat veel erger is dan Goede Tijden, Slechte Tijden of de Het spijt me-show. Dat alles is te verdragen maar met ironie begint de erosie van ons breedbeeld-besef van de werkelijkheid.
Nu de televisie ons steeds minder serieus neemt, is het hoog tijd de televisie serieus te nemen. Deze maand in Hollands Maandblad een dubbeldik themanummer over tv als deel van ons levenslot. Maarten 't Hart bericht over de kunst van het presenteren, Jan Pen over de kunde van lokale televisie, Maarten van Rossem celebreert de zegeningen van de tv, en Anneke Brassinga bericht over de bedwelming van ongeziene beeldenstromen. Verder is er nog proza van Gerard van Emmerik en Thomas Verbogt, alsmede poëzie van Jos Versteegen. En er is meer - meer dan genoeg om nooit meer op dezelfde wijze naar de beeldbuis te kijken. - bb