Marschaka
door Russell Artus
Mijn ogen zijn niet volledig gesloten, beter maar wel doen, Sai kijkt, Sai ziet alles. Concentratie. Mijn handen krampachtig gevouwen om een houten snoer. Te veel spanning nu: in de oogleden, de nek en schouders - gefronste wenkbrauwen; loslaten, vooruit, loslaten.
Geen rimpels, goed, rust...
Als ik in mijn voorhoofd kijk, doen mijn ogen zeer. Een pijn als van een spier die te ver wordt opgerekt. Daar doorheen komen. Gewenning. Gewenning is lering, lering kan zowel wijsheid zijn als onwetendheid. Hierover denken.
Zes maanden bleek lang genoeg voor gewenning. Drie weken is te kort.
Er is me geleerd steeds weer bij de ademhaling terug te komen. So - hum. Inademend so, uitademend hum. Ik ben Hem, ik ben de Heer. Is dat wijsheid of de overtuiging van een dwaas. Luisteren. Luisteren is introspectie. Is het werkelijk? Ik luister en hoor vogels in de verte, voetstappen achter mijn rug, het suizen van mijn oren. Zelfs het geluid van mijn adem wordt geproduceerd door mijn neus (die overigens een geur opsnuift van hout, groen, stof) en komt van buitenaf. ‘Binnen heerst de stilte.’ Nu niet twijfelen aan eeuwenoude wijsheid. Overgeven. Loslaten. Nu.
Binnen heerst de stilte. Marscha. Marschaka. Om haar zit ik hier. Om haar heb ik deze reis gemaakt. Het vliegtuig zette zich met een krachtige duw tegen de startbaan af en binnen enkele minuten betrapte ik me erop in de wolkenmassa te zoeken naar een minuscuul zieltje, zo'n fladderend klein wolkje licht, een vonkje energie dat naar me zou glimlachen, geruststellend, zodat ik wist... Wat? Dat alles goed was? Dat er geen eind komt aan het leven? Dat de dood niet bestaat maar enkel overgangen, spoorwissels, interfererende golven? Ik zie het weer, lieve hemel, drie dingen tegelijk. Hoe wonderlijk...
Hier zit ik, ik zie mezelf zitten onder de zon, in het licht, in het zand: een schakel van een levende ketting, een onderdeel van een kring van mensen, Sai tegenover me. Sai.
Daar vloog ik, ik zie mezelf vliegen achter glas, het vliegtuig een roerloze vogel boven samengepakte wolken, hoog in de lucht.
En waar de stilte was, de stilte helemaal beneden onder de daken en nog dieper, tussen ramen en muren, daar huilde ik, ik voel nog steeds de kilte op mijn wang.
Mijn adem fluistert. So - hum. Niet zuchten nu. Geen kik, niets. Ontspannen. Concentreren - ogen niet laten afdwalen. Verjaag de spanning uit m'n benen en denk om m'n houding, so - hum.
Die beelden, hoe wonderlijk, maar ik vergis me. De geest, de mijne, ik... ik zie ze niet tegelijk, niet echt. Zelfs de emoties volgen elkaar op - razendsnel verdringt het ongeloof de verbijstering, de berusting de woede, voel ik twijfel, verkramping en neerslachtigheid (hier dienen de eerste hittegolven zich aan), maar niet tegelijkertijd - achter elkaar.
Haar aanhoudende glimlach. Haar vertederende gezichtje. Haar onverstoorbaarheid. Ze was een mensje. Geen baby meer - een klein mensje van zes maanden, stil alleen.
Marschaka, Marschaka, lieve Marschaka.
Ik gooi je hoog in de lucht.