van de oudste jager stopten zij. De leider verzamelde takjes en bladeren en maakte een rokend vuurtje. De kolom steeg loodrecht op in de windstille ochtendlucht. Even later, toen het signaal door de drijvers was opgevangen, werd het rumoer dat zij begonnen te maken, hoorbaar. Ze sloegen met hun stokken tegen de bomen en wierpen stenen voor zich uit het struikgewas in.
Het hert zou weinig kans hebben. Opgejaagd door het lawaai van de drijvers en zonder vluchtweg in de richting van het ravijn, kon het alleen maar de kant uit van de jagers, die zwijgend naderbij kwamen, met het geweer in beide handen. Het hert mócht ook geen kans krijgen, daarvoor was de premie die de landeigenaar had uitgeloofd, te aantrekkelijk. Daarom ook bejammerde men het zeer dat de Eenoog, als eerste schutter, waarschijnlijk de helft zou mogen opeisen. Niemand gunde hem de premie. Híj had het geld niet nodig, anderen in het gezelschap daarentegen wél. Even liet het hert zich zien. Driehonderd meter verder de helling op was een schimmige beweging zichtbaar in het grijs-groene decor. Heel kort, maar lang genoeg om te kunnen zien dat het een mannetje was. Een eenzame bok die geen roedel had kunnen vormen. Of een oud, verstoten exemplaar.
Wéér zag men het dier, veel dichterbij ditmaal. Een van de jagers schouderde in een reflex zijn geweer, maar de Eenoog vloekte en snauwde dat híj het eerste recht had. Daarna liep hij demonstratief in de richting van het doel. Toen het hert zich voor een derde keer vertoonde, goed zichtbaar van kop tot staart, legde de Fransman aan en twee tellen later daverde het schot.
Hij trof het hert onder de staart, iedereen kon het waarnemen. Het brullende dier begon zich met hakende voorpoten vooruit te trekken door het lage kreupelhout, het scheef weggezakte achterlijf met zich mee slepend. Dit schot was met opzet een halve misser geweest, dat voelde iedereen intuïtief. Dit was puur sadisme.
De Eenoog lachte schamper om het getier en gevloek van de jagers en de toegesnelde drijvers en liep met de dubbelloops achteloos over zijn schouder met verpletterende stappen naar zijn radeloze prooi. De anderen volgden hem op de hielen, sommigen zagen wit van woede. Het hert keek hun aan met één groot wanhopig oog en terwijl het zwaar ademend bleef voortschuiven, richtte de Fransman van dichtbij op de gespannen buik en haalde ten tweedenmale de trekker over.
De verklaringen over wat zich daarna ter plaatse had afgespeeld waren door hun vaagheid onbruikbaar om als eensluidende waarheid te kunnen worden geboekstaafd.
Na het tweede schot van Monsieur le Vicomte was een gevecht uitgebroken. Er was geroepen en geschreeuwd. Er waren dingen gebeurd, maar geen van de betrokkenen had iets echt duidelijk gezien.
Iemand moest in ieder geval met een jagersmes snel een einde hebben gemaakt aan het lijden van het zwaargewonde hert, maar niemand had gezien wíe dat had gedaan. En evenmin had een van de mannen gezien of iemand de Fransman zijn wapen uit handen had gerukt en het opnieuw had geladen. Niemand was ergens volkomen zeker van.
En helemaal niemand kon zich nog herinneren wie met een Canadees jachtgeweer de Eenoog de hersens uit zijn schedel had geschoten. Dat moest hij dus zelf hebben gedaan, tot een andere conclusie konden de autoriteiten niet komen. Een ongeluk bij de jacht.
De rechter zag de mannen met geheven hoofd gaan. Hij kende dit volk. In handelen en in zwijgen was en bleef men naamloos eensgezind.