Politiek is geen voetbal
Paul Bordewijk
‘Voetbal is oorlog,’ was de mening van trainer Rinus Michels. En oorlog was volgens de negentiende-eeuwse strateeg Von Clausewitz de voortzetting van de politiek met andere middelen. Misschien is dat de verklaring dat sportjournalistiek en politieke verslaggeving steeds meer naar elkaar toe groeien.
In de sportverslaggeving blijkt dat vooral uit de manier waarop sporters worden ondervraagd die net geen kampioen geworden zijn. Die worden door sportjournalisten steeds meer benaderd met de techniek van het harde interview, zoals David Frost die ooit ontwikkelde om
politici aan te pakken. Verliezers in de sport moeten zich verantwoorden hoe ze ooit de brutaliteit hebben gehad om ook maar te denken dat ze een kans zouden maken te winnen, en of ze zich nu nog wel in hun dorp durven te vertonen.
Het lijkt erop, dat veel sportverslaggevers terugverlangen naar de Romeinse tijd, toen de verliezer in opdracht van de keizer kon worden gedood, of dat men ten minste zou willen dat de verliezer in het openbaar gegeseld wordt. En niets zou mooier zijn dan een interview met een gladiator die zojuist ter dood veroordeeld is: ‘Had u dit verwacht? Maar vond u zelf ook niet, dat u zich onvoldoende verdedigd heeft?’
Een beetje sportbeoefenaar heeft daarom tegenwoordig behoefte aan een mediatraining, om ook al is hij moe en teleurgesteld, niets van die teleurstelling te laten blijken, maar dezelfde opgewektheid tegen beter weten in tentoon te spreiden die verwacht wordt van politici na een verkiezingsnederlaag. En die worden vaak weer op dezelfde manier bejegend als staatssecretarissen die informatie hebben achtergehouden voor de Tweede Kamer, hun nichtje een plaats op de tekstverwerkingsafdeling van het departement hebben bezorgd, of elke dag f 8,75 hebben gedeclareerd voor een croissantje brie, terwijl Jan Marijnissen en Remi Poppe van de sp trouw hun trommeltje met bruine boterhammen mee naar het kamergebouw nemen. Met een appel!
Ik zou er dan ook heel wat kijkgeld voor overhebben, als de komst van het Staatsen-kanaal op de televisie ertoe zou leiden dat de kijker naar de publieke omroep voortaan van het sportnieuws verschoond blijft. Laten we het sportkanaal overkluizen, en het sportkanaal tot sportriool maken, zodat we gespaard worden voor de kwalijke dampen die eruit opstijgen.
Gaat sportjournalistiek steeds meer op politieke verslaggeving lijken, het omgekeerde gebeurt ook. Dat komt, omdat de grote ideologische tegenstellingen in de politiek zijn afgesleten, zodat het moeilijker wordt om weer te geven waar discussies nu eigenlijk over gaan. Het is duidelijk dat er steeds meer tactiek komt kijken bij de opstelling die fracties in de Tweede Kamer kiezen en dat voorlichters daarbij een steeds grotere rol spelen. Dat maakt dat journalisten ook proberen om achter die overwegingen te kijken, en daarover berichten. Soms lijkt het er echter op dat politiek alleen nog maar gaat over prestige en machtsposities, en niets meer te maken heeft met discussies over te nemen maatregelen waarover verstandige mensen van mening kunnen verschillen.
Een frappant voorbeeld was het Bergschenhoekse bami-akkoord, dat tijdens de vorige kabinetsperiode op 23 januari 1993 werd gesloten over de wao. Aan dat akkoord ging een soort wild-west vooraf, waarbij het de vraag was of het cda met coalitiepartner pvda of met oppositiepartij vvd tot overeenstemming zou komen. Het is logisch dat journalisten daarover schrijven. Het was ook logisch dat daarbij de positie van cda-leider Brinkman in het geding kwam, die liever zaken gedaan had met de vvd. Marcel Metze beschouwde het in zijn boek De stranding als hét keerpunt in de carrière van Brinkman. Toch was het wrang dat er daardoor meer aandacht was voor de gevolgen van het akkoord voor de positie van Brinkman dan voor die van de 900 000 wao'ers wier inkomenspositie van het akkoord afhing.
Ook de stellingnames van Bolkestein leiden