stellen zij later, een diefstal in het nabij gelegen winkelcentrum kunnen zijn geweest. Aangezien zij dit rustig willen uitzoeken en het winkelcentrum goed willen controleren, brengen zij D. over naar het districtsbureau.
Daar blijkt dat D. niet alleen een eigen legitimatiebewijs bij zich draagt, maar ook in het bezit is van niet op zijn naam gestelde identiteitspapieren. Dat wist men echter niet toen de man op straat werd aangehouden. En omdat de aanhouding is geschied op te vage gronden is die onrechtmatig en kan het door de onrechtmatige houding toevallig verkregen bewijsmateriaal ook niet worden gebruikt. Wanneer de rechtsstaat zegeviert, kan het (straf)recht niet altijd zijn loop hebben.
In de nacht van 30 april op 1 mei 1988 krijgen de surveillerende politieambtenaren B. en S. een melding dat in woning 19A aan de B-straat in Amsterdam een vrouw om hulp gilt. Om 00.12 uur zijn zij ter plaatse. Terwijl zij uitstappen horen zij een gedempte kreet. Ook zien zij achter een openstaand raam een gordijn bewegen.
De politieambtenaren bellen aan bij 19A. Er gebeurt niets. De bewoonster van 17A opent voor hen de centrale toegangsdeur en B. en S. lopen naar boven naar 19A. Zij kloppen en schoppen tegen de deur, roepen dat de politie voor de deur staat en dat men open moet doen. Geen reactie.
Via de portofoon vragen zij wie de politie had gebeld vanwege het hulpgeroep. Dit blijkt de bewoonster van 17D te zijn. Zij vertelt desgevraagd dat zij nog maar pas op haar woning woont en dat het de eerste keer is dat zij vanuit 19A hulpgeroep hoort.
Weer kloppen de politieambtenaren aan bij 19A en weer blijft het stil. Beneden heeft zich intussen een aantal omwonenden verzameld. De bewoonster van 17A vertelt dat er wel meer vanuit 19A wordt gegild, en dat zij niet meer de moeite neemt de politie te bellen. In 19A zouden regelmatig druggebruikers komen en het kwam wel eens voor dat er iemand flipte.
B. en S. laten zich echter niet weerhouden en gaan opnieuw naar boven. Weer geen reactie. Dan informeren zij bij hun groepsbrigadier of er wel eens vaker assistentie is verleend in 19A. De laatste keer was ruim een jaar geleden. Toen ging het om een echtelijke twist.
De groepsbrigadier oordeelt dat er eigenlijk te weinig grond is de deur in te trappen en binnen te treden tegen de wil van de bewoner en daarmee het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht te schenden. Maar als de betrokken politieambtenaren het gevoel hebben dat er wel iets ernstigs aan de hand is, heeft hij er geen bezwaar tegen als zij toch binnentreden. In ieder geval raadt hij aan om in de buurt te blijven surveilleren voor het geval zich nieuwe ontwikkelingen voordoen.
De politiefunctionarissen overleggen en besluiten weg te gaan. Met de omwonenden spreken zij af, dat die direct de politie zullen bellen als zij nog iets horen. Doorslaggevend voor hun beslissing was, zo verklaren zij later, dat zij ruim een kwartier ter plaatse waren geweest en dat er al die tijd geen geluid uit de woning was vernomen.
Een uur later wordt er inderdaad gebeld naar het bureau. Agent B. krijgt opdracht dit keer met hoofdagent M. naar de B-straat te gaan. In een portiek treffen zij een 28-jarige vrouw aan die een verwarde indruk maakt en overstuur is. Zij blijkt kort tevoren te zijn verkracht in de woning B-straat 19A.
Wanneer hoofdagent S. later hoort wat er gebeurd is, schrikt hij: ‘Ik ben twintig jaar bij de politie, maar heb zoiets nog nooit meegemaakt. Ik denk dat, als we vanuit de woning terwijl we voor de deur hadden gestaan ook maar één duidelijke kreet zouden hebben gehoord, we direct zouden zijn binnengetreden.’
Agent B. voegt hier nog aan toe dat juist in de periode waarin deze zaak speelde, de politie extra voorzichtig was met het betreden van woningen tegen de wil van de bewoner. ‘Wij werden namelijk met veel klachten op dat punt geconfronteerd. Ons was dan ook door de leiding ingescherpt dat wij alleen een woning tegen de wil van de bewoner konden betreden als wij zeker wisten dat dat door de op dat moment bekende feiten en omstandigheden gerechtvaardigd was.’
Deze zaak heeft aanleiding gegeven tot verhitte discussies. Vanuit de vrouwenbeweging is betoogd dat de politie geen enkel risico had mogen nemen en de deur had moeten forceren. Dat dit is nagelaten, suggereerde men, had er alles mee te maken dat het een vrouw was die om hulp schreeuwde en dat de politie vrouwenmishandeling nu eenmaal niet serieus neemt. De wat afstandelijker juristen hebben zich in hun vakpers op het standpunt gesteld dat het de wet was die hier ingrijpen verhinderde. Hun conclusie komt neer op: een trieste zaak, maar gezien de