[582]
Deze maand
Het is bovenal grappig om te lezen dat de ‘ontlezing’ in Nederland het hardst gaat bij hoger opgeleiden. Met z'n allen besteden wij thans nog maar de helft van de tijd aan lezen in vergelijking met veertig jaar geleden. Doch de jongste lichting op universitair of hbo-niveau leest nog veel minder: slechts even weinig als degenen met louter lager onderwijs die tussen de twee wereldoorlogen zijn geboren.
Dat is niet veel, en de leestijd neemt alleen maar verder af. De cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau hebben iets onweerstaanbaar komisch, want ze bieden een démasqué van de culturele pretenties waaraan onze samenleving lijdt. Niks centres of excellence aan de universiteiten, niks boekenbijlages en culturele tijdschriften: de nieuwe lichting intellectuelen leest niet alleen nauwelijks, ze kan ook nauwelijks lezen. Wat ‘begrijpend’ lezen betreft, slaat de Nederlandse spes patriae internationaal gezien een modderfiguur, zo blijkt uit vergelijkend onderzoek. Dat men in Lapland, Singapore, Patagonië, Birma en Zimbabwe beter kan lezen dan hier, maakt de wereld echter wel ontegenzeggelijk sympathieker.
Een en ander is te wijten, zo wordt betoogd in een recent rapport van de Inspectie van het Onderwijs, aan de ‘achterhaalde’ leesmethoden op onze scholen. Daarom heeft de overheid een Expertisecentrum Nederlands in het leven geroepen. Dit ‘Expertisecentrum’ (laat het woord even in de mond zweven alvorens het door te slikken, en proef de smaak van gepofte lucht, draagbare telefoons en atv-dagen) moet de scholen voorlichten over het belang van begrijpend lezen.
De denkfout hier is zo evident dat misschien alleen een bijna ontleesde natie haar over het hoofd kan zien. De deplorabele resultaten van heden wekken althans bij mij de suggestie dat ‘aap-noot-mies’ niet noodzakelijkerwijs minder effectief is dan eigentijdse methoden met huiveringwekkende titels zoals Veilig leren lezen.
Natuurlijk ligt de ontlezing en literaire debilisering van Nederland niet aan de onderwijsmethoden. Waarschijnlijker is dat het verraad van het geschreven woord een veel grotere rol heeft gespeeld. Door truttige leesbevorderende instellingen zoals de Stichting Lezen, door de gratis toegankelijkheid van bibliotheken (alsof het om bedeling ging) heeft lezen het aureool van een zielige, gesubsidieerde bezigheid gekregen. Dat stigma wordt nog versterkt doordat de Nederlandse universiteiten de laatste decennia niet beter weten te doen dan hun studenten readers voor te schotelen, een soort knipselkrant van en voor leesgestoorden.
Aan de andere kant is het ook mogelijk - en wellicht te hopen - dat de ontlezing niets anders is dan een protest van de jeugd tegen de geest van onze tijd, waarin de drempel voor het geschreven woord zo laag is dat wij voortdurend kniediep waden in een stroom van druksels waarin koren noch kaf te onderscheiden is. Want hoe weinig er ook gelezen wordt, des te meer wordt er gedrukt, ingenaaid en uitgegeven. De weigering te lezen, is misschien louter een protest tegen die achteloze verspilling.
Maar dat is niet te bewijzen, want goddank kan alles wat de literatuur betreft niet bewezen worden, zoals Nelleke Noordervliet in dit nummer van Hollands Maandblad constateert. Dat maakt lezen (en zeker het lezen van geniale schrijvers over wie Noordervliet het heeft) tot een avontuur in vergelijking waarmee surfen over het Internet een pathetische strompelgang door de Efteling lijkt. In dit Hollands Maandblad verder Jeanne Doomen over de realiteit van het politie-werk, verhalend proza van Aat Ceelen, Jan Schotte en Russell Artus en poëzie van Maarten Doorman en Peter Ghyssaert. Genoeg om een maand lang te genezen van de ontlezing. - bb