zaal alsof hij een recidivist een lange straf aanbiedt. Tegenwoordig smaakt koffie met veel suiker en melk me beter.
‘De laatste mandarijnen dan ook maar?’
Ik laat mijn hand zakken, de vingers hebben al vergeefs het bordje betast.
‘Boukje, Boukje toch. Wat mis ik je stem. Dat kon ik me een jaar geleden niet voorstellen. Op alles had je aanmerkingen. Als ik erover begon dat ik me de vrije tijd anders had voorgesteld mopperde je dat het mij zeker tegenviel rekening met iemand te houden.’
Ik luister. Jan wrijft met zijn handen in zijn ogen. Mijn vingers betasten bijna dwangmatig het lege bord. De kinderen laten zich in een sliert van de glijbaan gaan. Waarom het verleden onderzoeken als de toekomst zich niet ver meer vooruit laat schuiven?
‘Je hebt gelijk. Ik was nooit president van de rechtbank geworden als jij de apotheek had gehouden. Ik wist hoe belangrijk die voor je was en toch dwong ik je, of ik dwong je niet, als vrouw was je in die tijd handelingsonbekwaam,’ zei hij peinzend, ‘ik verkocht zonder jou erin te kennen de apotheek en daarmee verloor ik je. Vanaf het moment dat ik de sleutel in de handen van je opvolger legde, ging je je eigen gang en alleen aan de rekeningen van de boekhandel en de bloemisterij zag ik hoe jij je dagen ombracht. Je was radicaal, dat ben je altijd gebleven. Ik zei iets over kopjes die op schotels rammelden en van de ene minuut op de andere weigerde je nog koffie in te schenken. De bui dreef niet over. Na zoveel jaar deed ik opnieuw geen moeite je te begrijpen. Het spijt me. Je denkt dat je niet meer thuiskomt. Ik zag het zojuist aan je blik, Boukje. Het kon niet anders, deze maanden had ik nodig om tot rust te komen, maar ik voel me weer goed. Met wat extra hulp en aanpassingen door de aannemer moet het lukken. Dit is geen omgeving voor je.’
Hij grijpt mijn horizontaal bewegende hand en drukt er zijn lippen op.
‘Ik had gisteren een gesprek met de geriater, hij stelt een onderzoek in Amsterdam voor.’
Ik schud mijn hand los. Die onderzoeken zijn vervelend en ik kan de uitslag voorspellen.
Bij de draaimolen is een ongeluk gebeurd, een peuter liep tegen de draaimolen op en ligt bloedend op de grond, een wild wiekende vrouw met fladderende hoofddoek rent ernaar toe, haar mond wijd opengesperd als op een schilderij van Munch.
‘De geriater vermoedt dat je een medicijnvergiftiging hebt opgelopen.’
Het zal me niet verbazen, ze verlammen me hier met librium, als apotheker zou ik zo'n hoge dosis niet geven.
‘Je deed nogal gemakkelijk een greep in de medicijnkast.’
Zou ik mezelf vergiftigd hebben? Ik denk eerder dat Jan vasthoudt aan een illusie als oorzaak van mijn verstarring, zodat aan genezing kan worden gewerkt.
‘We gaan naar Amsterdam, Boukje,’ houdt Jan mijn hand tegen, ‘ik geloof niet dat je zo ziek bent als je lijkt, dit tehuis doet je geen goed. Een huis als dit is geschikt voor onze tuinman uit de crisisjaren, die werkeloze bioloog. Ik heb eerder over hem verteld. Als je benen zijn afgezet en je niemand hebt om voor je te zorgen heb je geen keus en maak je er het beste van. Hij schijnt in zijn rolstoel door het hele huis te zwerven. Ik had je mee op reis moeten nemen en die maatschappelijke juf uit huis moeten zetten.’
Jan buigt zijn kwade kop tussen mij en het uitzicht. Zo keek hij een belastingfraudeur aan of een incestpleger. Op mij maakt hij geen indruk.
‘Kwart voor twaalf. Ik hoor de etenskarren rammelen. Morgen komt Saskia, die heeft haar beurt met Benjamin geruild.’
Ik ben tevreden dat het zaterdag is. De kinderen in de speeltuin spijbelen niet. Zo is het goed, ze moeten naar school om erbij te kunnen horen.
‘Maandagochtend loop ik eerst bij de geriater binnen om te informeren wan-