Dat kan mijn kleine zusje ook, maar ik niet!
door Max Pam
Uit mijn huis verbannen door de werkster, zit ik in de studiezaal van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek. Hier zat ik 25 jaar geleden ook. Ik ben ouder geworden, maar de studenten om mij heen zijn nog even jong. Naast mij, aan één van de lange tafels, zit een mooi meisje van 20, 21 jaar. Zij heeft een natuurkundeboek voor zich. Er staan, zo schuin vanuit de verte gezien, formules in waarvan ik weinig begrijp.
In een stukje met zo'n aanhef behoren
werkster, studiezaal en studente met natuurkundeboek een functie te krijgen. Dat is niet moeilijk, want dit stukje zal gaan over kennis - hoop ik.
Bij de opmerking ‘dat kan mijn kleine zusje/broertje ook’, denken wij in de eerste plaats aan kunst. Meestal aan abstracte kunst, aan Cobra, aan Karei Appel. Iemand die bij het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten werkt en daar iets te zeggen heeft over hun bedrijfscollectie beeldende kunst, vertelde mij dat het bfg voor het eigen personeel een schilder- en tekenmiddag had georganiseerd. Pennen, kwasten, verf, klaargelegd in de kantine - creatievelingen aan de slag!
Spoedig werd van deze extra faciliteit druk gebruik gemaakt. Het ene schilderij na het andere, de ene tekening na de andere werd geschapen. Na afloop van het experiment waren de medewerkers van het bedrijf heel trots op zichzelf. Nog een beetje oefenen en het kon best eens echte kunst worden. De kenners daarentegen oordeelden onverbiddelijk dat er niets bij was van enige waarde. De oogst van de kleine broertjes en zusjes viel nogal tegen.
In Klaas kwam niet (1979) schrijft W.F. Hermans dat geen mens de moed heeft om te geloven dat er zaken zijn, die niet verbeterd kunnen worden. Kan bijvoorbeeld de methode om te leren lezen nog verbeterd worden? Hermans kwam daarop naar aanleiding van een vraag van het kamerlid Evenhuis, die verontrust had vastgesteld dat op een school in Veendam ‘nog leermiddelen uit de jaren 20 waren aangetroffen’. Daardoor werd volgens Evenhuis de kwaliteit van het onderwijs bedreigd.
En ik dan? vraagt Hermans zich af. Ik, die in de door de geachte afgevaardigde zo versmade jaren 20 het alfabet heb geleerd met die superverouderde leermethoden, heb ik eigenlijk wel lezen geleerd?
Vorige week kwam mijn dochter (13) met een huiswerkvraag. Bij God, ik wist het antwoord niet. Mijn dochter keek mij misprijzend aan en ging terug naar haar kamer. Een kwartier later kwam zij terug. Zij had de oplossing gevonden. ‘O,’ zei ik, niet-begrijpend.
Dat kan mijn kleine zusje wel, maar ik kan het niet.
Onlangs heb ik een nieuwe computer aangeschaft. Bij de installatie begreep ik een aantal dingen niet. De meeste computerboeken zijn onbegrijpelijk, ook al claimen zij dat zij voor de grootste domoren zijn geschreven.
In de krant zag ik een advertentie staan, waarin hulp bij computerinstallaties werd aangeboden. Ik belde en een dag later verscheen een wizzkid met zo'n honkbalpetje achterstevoren op zijn hoofd. Hij rommelde wat met mijn computer, zei dat ik toch te oud/dom was om dit soort dingen te begrijpen, installeerde een deel van mijn software en vertrok met 75 gulden, cash in het handje.
Dat beviel mij niet. De volgende dag belde ik op een andere advertentie. Nu kwam er een wat oudere man (in dit geval moeten wij aan een dertigjarige denken). Hij werkte langzamer, maar legde alles beter uit en rekende 125 gulden per uur. Met hem kon ik het goed vinden. Hij had mijn kleine broertje kunnen zijn.
Dankzij al die externe, duurbetaalde computerdeskundigen ben ik nu aangesloten op het computernet. Zo werd ik lid van verschillende