beschrijving van het onderwerp zelf waar het over had moeten gaan, vaak op de achtergrond verdwijnt. Deze repeterende breuk van opinies zal wel samenhangen met de poging ontwikkelingen een menselijk gezicht te geven. Nieuws moet immers ook zoveel mogelijk als (half)entertainment gebracht worden; anders ben je de luisteraar of lezer meteen al kwijt. Maar het leidt in dit geval vaak tot eindeloze meningen van lieden die slecht geïnformeerd zijn, waardoor de verwarring alleen maar groter wordt. Wellicht zit hierachter ook dat gemakzuchtige misverstand dat objectieve journalistiek toch niet bestaat. Laten we dus meteen maar vanaf het begin de sluizen van de subjectiviteit wijd openzetten.
In de jaren zeventig was trouwens de vermenging van feit en mening nog veel sterker dan nu, of misschien vindt de vermenging nu op een iets subtielere manier plaats. Veel postmodernistische theorieën bieden daartoe ook alle legitimitatie. Welke ouderwetse zot spreekt er nog over de feiten of de waarheid alsof die zouden bestaan?
In het verlengde van deze kwaal ligt het columnistisch kwaad dat als een konijnenplaag de Nederlandse journalistiek overwoekert. Een beetje krant heeft een aanzienlijk aantal columns. Het lijkt wel alsof het als grondrecht in de cao van de journalist is opgenomen: wanneer men zoveel jaren verslaggever is geweest, heeft men, meningen of niet, recht op een eigen column. Zoals voor een cabaretier een one-man-show het summum schijnt te zijn, zo is voor een Nederlandse journalist een eigen column het doel waarnaar hij streeft. Nederland heeft niet alleen de grootste dichtheid van sociologen, fysio- en andere therapeuten, er is geen tweede land te vinden met een zo breed verbreid columnisme. Het zal wel met de aard van de Nederlandse democratie samenhangen: een grote dorpspomp op een apenrots met een ons-kent-ons parochiecultuur. Iedereen heeft recht op zijn mening, hoe onzinnig deze ook mag zijn. En consequenties zijn aan die columns bijna nooit verbonden: het blijft een discussie in het luchtledige van een land dat geen echt grote eigen problemen kent. Geen Polen, Turkije, Noord-Ierland of België.
In geen land krijgen dan ook notoire dorpsgekken - hooggeleerd of niet - zoveel ruimte in de bladen om hun gescheld, getier of filosofie vermenigvuldigd te zien als hier. We mogen dan bij gebrek aan een echt hofleven geen lange traditie van hofnarren hebben gehad, hun nazaten zijn hier des te talrijker. Maar de hofnar hoorde nu eenmaal thuis in een samenleving met weinig vrijheid, niet in een maatschappij waar alles toch al ten minste één keer is gezegd en oorspronkelijkheid alleen nog maar te vinden schijnt te zijn in nog wildere gekkigheid en groteskere overdrijving waardoor alle mieren op olifanten beginnen te lijken: de zogenaamde vergrotingsdwang, uitgedrukt met dat zo kenmerkende ons-kent-ons columntoontje. En dat op vaste dagen en met een vast ritueel ritme - ten minste één keer per week -, ongeacht of er wat te melden is. Aan de meeste vaste columns is af te lezen hoe de auteur zich dagenlang in bochten heeft moeten wringen om zijn stukje weer klaar te krijgen.
Des te groter is de prestatie van die handvol columnisten die wel iets te melden hebben - die wel eigen meningen hebben en deze niet ad hoc hoeven te verzinnen -, ongeacht of zij één keer per maand of twee keer per week hun stukje leveren. Zo blijft de oude rot J.L. Heldring nog altijd een eenling in de Nederlandse journalistiek, zonder opvolger. Hij kan zich met een hoog percentage van zijn columns meten met zijn collegae in de Herald Tribune of andere buitenlandse uitschieters.
De Volkskrant scoort op het punt van onbekookte en ondoordachte gedachten waarschijnlijk het hoogst van alle grote bladen, wat wel een uitvloeisel zou kunnen zijn van haar onverwerkte alternatieve verleden. Tot het ‘elk wat wils’-beleid van de redactie van deze krant schijnt te behoren dat men het afdrukken van een groot aantal onzinstukken ‘legitimeert’ door daarnaast heel goede artikelen op te nemen. Zo behoudt de krant voor zeer verschillende lezers een grote bandbreedte, waarbij opvalt dat het aantal dorpsgekken dat onbeperkte gelegenheid krijgt, groter is dan bijvoorbeeld in NRC Handelsblad waarmee deze krant zich graag op één hoogte plaatst.
De opiniepagina is in de Volkskrant werkelijk het toppunt van nu-is-het-mijn-beurt non-meningen. Dat deze krant geen maat weet te houden, blijkt vooral ook uit de onbescheiden omvang van de zaterdagse uitgave. Dat is geen krant meer, maar een stapel drukwerk: voor een groot deel zo leeg als een volle prullemand, zoals de dichter Roland Holst eens opmerkte.
Volgend punt: het ontbreken van leermeesters in het journalistenvak. Ik heb het nooit goed kun-