gaat binnenkort de kritische en minder kritische reclamemakers een heleboel centen kosten.
Niettemin, er is nog enige hoop. Geboden door ons, de vervaardigers van een nobel produkt als een dagblad of een weekblad. Daar moet men wezen, desnoods voor spinazie en inlegkruisjes. Nee, niet via de lezers van de Groene Amsterdammer, al leert empirisch onderzoek dat zich onder hen heel wat spinazie-eters bevinden. Niettemin, de mannen met de ‘kloeke duimen en de vrouwen met kroespermanenten’, om Simon Carmiggelt te citeren, lezen nog steeds redelijk fatsoenlijke massakranten en de gebenedijden die wat méér hebben om over de balk te gooien lezen de betere dagbladen in combinatie met een opinieweekblad. Beseft men in de reclamewereld wel wat een kostelijke doelgroep te onzent de lezers van dit soort periodieken vormen, veel aantrekkelijker en veel bereikbaarder dan het inmiddels ongrijpbare televisiepubliek?
Nederland heeft de grootte en het inwonerstal van een Duitse deelstaat als Nordrhein-Westfalen. Daar heeft men één serieus televisienet. Wij hebben er drie. Daar verschijnt één serieus te nemen supraregionale krant. Wij hebben er vijf. Daar verschijnt geen enkel behoorlijk opinieweekblad. Nederland kent Vrij Nederland, Elsevier, HP/De Tijd, Hervormd Nederland en De Groene Amsterdammer. Dáár moet in worden geadverteerd, niet in de laatste plaats omdat daarmee een interessant (en koopkrachtig) publiek wordt bereikt.
En printreclame irriteert niet. Het is in emotionele zin stilstaand water. Printreclame kan natuurlijk wél choqueren, zoals blijkt uit de acties van de firma Benetton. Maar dat is eindig. Je kunt Jezus Christus een, twee, desnoods drie keer als een pedofiele, coca-colaverslaafde ms-patiënt presenteren, de vierde keer haakt het publiek af, net zo verveeld als over negen tiende van het televisievertoon. Niettemin oogt printreclame haast altijd beschaafd en betrouwbaar. Er wordt gestreefd naar het juiste woord op de juiste plaats, en soms lukt dat natuurlijk beter dan op een ander moment, maar dat is nu eenmaal inherent aan het menselijk bestaan.
De commercie is inmiddels in zijn eigen mes gelopen. Het aantal zenders, geïxploiteerd door zakenlieden die sidderen van begeerte, verveelvoudigt zich als konijnen. Dus de doelgroepen verwateren en de adverteerder krijgt te weinig waar voor zijn geld. Er worden in Nederland jaarlijks ruim 200 000 reclamespots uitgezonden, bijna 600 per dag. Wie moeten die maken en hoe? Daarvoor is in deze ondergelopen moerasdelta gewoon niet genoeg talent voorhanden. Wij slagen er in Nederland niet eens in één behoorlijke speelfilm per jaar te maken, dus in welke afgronddiepe wateren moet de vaderlandse reclamewereld vissen om de kijker 200 000 maal dertig seconden te boeien, te stichten, te amuseren of desnoods op een informatieve manier voor te lichten?
Het aantal zappers is in korte tijd verdrievoudigd en het aantal mensen dat graag naar reclame kijkt is in twee jaar tijd van veertig procent naar twintig procent teruggevallen.
Vandaar dat, uit welbegrepen eigenbelang, in de reclameperiodieken ten minste één keer per week wordt verzucht dat het zo niet langer kan. Neem Adformatie, weekblad voor reclame, marketing en media, 18 januari 1996. ‘Reclamemakers schamen zich voor al die reclame,’ zegt copywriter Hans Born, terwijl twee bladzijden verder Lex Vente, de communicatiedirecteur van Philips International, voorspelt ‘dat de roep om een eind te maken aan irriterende reclame steeds harder zal gaan klinken’. Men ziet, deze vorm van irritatie - zegt voornoemde Frank Pels - is nog steeds een hot item. Maar wat doet men eraan? ‘Ondertussen gaan de stupide, debiele, niet-relevante, flauwe en kinderachtige commercials gewoon onverminderd op de buis.’
Ja, wat doet men eraan? Men belegt een deftig referendum in een hoofdstedelijke buitenwijk. De organisator is Platvorm, Interdisciplinair Centrum Commerciële Communicatie. Het onderwerp is dus ‘de commercialisering van de media’.
Er bevinden zich tweehonderd reclamemakers in de zaal. Zij verkeren geen van allen in een ondergeschikte positie. Het programma voorziet in twee inleiders, één tegen de commercialisering, één met een - laten wij zeggen - genuanceerd standpunt. Helaas, ook de laatste blijkt het evenwicht tussen reclame en kapitalistische schreeuwlelijkerds dramatisch verstoord te vinden.