[579]
Deze maand
Literatuur weerstaat de tijd, terwijl de krant nauwelijks de waan van de dag overleeft. Daarom haalt de literatuur nog wel eens haar neus op voor de eendagsvliegen van de journalistiek. Als ze dat doet, krijgt ze iets van een oude dame die de straat niet meer op durft - er gebeuren tegenwoordig tenslotte zulke rare dingen.
Het onderscheid tussen boek en blad is achterhaald, net als dat tussen links en rechts in de politiek of tussen kunst en populaire cultuur. Steeds meer verhalend proza en steeds meer essays verschijnen in krant of weekblad, omdat die hun auteurs beter betalen en meer lezers hebben. Wordt de literatuur daarmee minder ‘literair’?
Door deze verstrengeling is de pers (en zijn ook de media) interessanter geworden. Maar geldt dat ook voor de literatuur? En: geldt dat ook voor wat de polsslag van de literatuur zou moeten zijn, de literaire tijdschriften? Jaap Goedegebuure legde onlangs in HP/De Tijd nog maar eens omstandig uit dat literaire tijdschriften uit de tijd zijn. Vroeger werden daar volgens hem debatten in uitgevochten, stonden er spraakmakende intellectuelen in, las iedereen die bladen, kortom: vroeger was alles daar beter. Nu hebben de kranten die taak overgenomen.
Dat is allemaal waar, maar vroeger waren die tijdschriften ook al achterhaald en marginaal. Ook vroeger was vroeger alles beter. Is het erg om marginaal te zijn? De marge van het literaire tijdschrift is een mooie marge, met lekker vage beloften voor de toekomst. Wie iets over het literaire tijdschrift van nu wil beweren, moet niet terugkijken, maar een paar stappen in die toekomst zetten en dan omzien. Daar is een zekere verbeeldingskracht voor nodig. Een andere verbeeldingskracht dan die van de onheilsgedachten waarmee vele cultuurbeschouwers tegen het ronde jaartal 2000 aanhikken, op vermoeide toon het einde verkondigend van de politiek, de kunst, het literaire tijdschrift. Als we ons toch aan dit soort profetieën gaan wagen, waarom dan niet eens gekeken naar de bladen waarin al dit gemopper wordt afgedrukt?
Want gaat het wel zo goed met het krantenbedrijf? Was het niet vroeger, dat in de krant ‘debatten werden uitgevochten’ door ‘spraakmakende intellectuelen’? De sombere beschouwingen die Brands en Hofland er in dit nummer van Hollands Maandblad aan wijden, doen het ergste vrezen. Ook de neergang van spotprent en karikatuur, zoals oud-krantenman Woltz die schetst, doet de lezer eraan twijfelen of de schrijvende pers er ondanks die literaire toevloed wel zo veel bij gewonnen heeft.
Wat aan de Nederlandse journalistiek ontbreekt, zo betoogt Bastiaan Bommeljé in dit nummer, is zelfkritiek: de serieuze dagbladen schrijven zichzelf en elkaar stilzwijgend kwaliteit toe. Hoe gezond is de krant van Nederland? Hoe lang leeft Het Parool nog? Misschien zou het helpen als de reclamemakers naar Martin van Amerongen luisterden, zodat zij weer in de krant adverteren in plaats van hun geld te verspillen aan een zondvloed van vergeefse televisie-commercials.
Hollands Maandblad gaat de krant niet uit de weg. Wij worden daarvoor wel eens in een ‘tussenrapportage’ op de vingers getikt door het Literair Produktiefonds (dat ons subsidieert), zoals vorig jaar gebeurde. Maar literatuur is geen eiland. Wat in de krant staat telt mee in de literatuur. Vandaar ook onze rubriek Toets der Kritiek, deze keer van de Volkskrant-recensent Arjan Peters over een viertal poëziebesprekingen uit de pers. Vandaar Aan de ene kant, dat in geen krant zou misstaan, een rubriek waarin Max Pam deze keer uitlegt dat kunst voor oude mensen is en schaken niet. Daarom ook een mooi fragment van de schrijver en journalist Sylvain Ephimenco. En dan zomaar enkele gedichten van Elma van Haren en Laura van der Galiën. - md