zelf. Wat ken ik die stem al lang, ongevaarlijk, onbetrokken, netjes. Zo klinkt hij van binnen, niet van buiten. De mensen horen een ander geluid, en ondervinden het ook weer verschillend van elkaar. Sommigen zeggen er ‘Hé!’ tegen, anderen ‘O hallo’, derden ‘Ja, wacht je even’; een vierde soort denkt: ‘Jezus, daar heb je hem weer.’
Er bestaan nog meer soorten. Een daarvan, als ik de deur van zijn kamer opende en ik zag hem zitten, zou opkijken zonder opinie en vragen: ‘Wie bent u en wat doet u hier?’
Daar is geen antwoord op. De kamer verlaten dan maar; de deur zonder ophef dichttrekken, en de gangen weer door, langs al de andere deuren zonder teken.
Oordeelsvermogen. Men moet niet helemaal niets opgestoken hebben. Wat had ik niet voorzien, is toch gebeurd en stemt tot nadenken?
Bijvoorbeeld dat de maatschappij weer zo soumis geworden is als huisdieren. In 1970 leek het of de hoofdtoon opstandig zou blijven totdat er een nieuwe wereld verwezenlijkt was, en anders voor altijd.
De eisen waren onvervulbaar en sloegen door naar het absurde. Dat was geen reden om ze in te trekken. Tussen de onbegrensde verbeelding en het benarde dagelijks leven kan alleen opstandigheid de wegen openhouden.
Dat er een tijd zou komen waarin de eisen toch ingetrokken waren, althans waarin niemand meer op ze zou letten, dat had ik niet gedacht. In beginsel is het een kleine ontdekking. Tout passe, zoals iedereen weet. Behalve het verlangen naar de gemakken van de beschaving, dat gaat nooit voorbij, zou ik denken. Krijgt iedereen genoeg binnen langzamerhand? Nee, velen krijgen te weinig, maar de strijders zijn moe.
Ook dat verschijnsel, de vermoeidheid, was eerder geconstateerd. Wat zich laat opsteken is oude wijsheid. Wij leren in eigen ervaring te onderscheiden wat wij al hoorden te weten.
Het is niet niets. Soms is het adembenemend, als woorden blijken niet alleen andere woorden tegen te spreken maar te beschrijven wat werkelijk gebeurt.
Aangenomen dat nog te wachten staan het gemiddelde tussen een dag en twintig jaar: tien jaar, moet overwogen worden of een beleidsplan zin zou hebben.
Een mogelijkheid is, zonder illusies doorgaan op dezelfde voet en jong blijven als een filmster. Wandelen, matig eten en drinken, iedere dag een stuk of wat pillen. Zo min mogelijk klagen over klachten die toch optreden. Hopen dat iedereen aardig doet.
Een ander uiterste is, een coda aan het leven componeren in een toonaard die afwijkt van de voorafgaande. Contemplatie, gericht op het onzienlijke, zal weinig opleveren voor een ongelovige. Probeer liever concentratie, op de werkelijkheid.
Als ik de geschiedenis van mijn tijd in de gedachten roep kom ik terecht in een onzorgvuldig beheerd archief van halve herinneringen en kennisfragmenten. De mensheid is sinds kort een geheel; wij horen dagelijks over elkaar, maar ik heb veel niet opgemerkt. Breng dan dat archief op peil en stel je verbeelding open voor alles wat de mensen uitgehaald en ondervonden hebben. Wat een tijd! Heb ik dat meegemaakt? Meemaken is een groot woord. Ik was in de buurt, zelden ergens bij betrokken. Een randfiguur aan de Noordzee. Daarom: wat ik tot besluit wil is, het tot mij laten doordringen.
Ter ontspanning in vrije uren kan de verbeelding zich splitsen op het ogenblik zelf: de schaduw van een meeuw zien op het huis aan de overkant, een deur horen dichtslaan bij de buren die met vakantie zijn, de gedachte betrappen aan een verloren vriendschap. Al die dingen komen voor en zijn even later voorbij.
Of zo'n soort coda een eigen geluid krijgt moet nog blijken. De ervaring leert dat plannen voor een gerenoveerde levensweg zelden verschil maken. Zij zien er vastberaden uit als ontwerp, maar zij hebben geen gezag.
Nog eens proberen. Tien jaar! Wie scherp kijkt zal ten slotte de hele wereld in zichzelf herkennen, de doden en de levenden, en zich in beide rijken thuis voelen.