Iets onnaspeurlijks in Geerten Meijsing
door Bastiaan Bommeljé
De ‘cijferroman in 499 bladzijden, 144.000 woorden en 499 voetnoten’ die Geerten Meijsing onlangs publiceerde onder de titel
De ongeschreven leer heb ik niet gelezen (afgezien van het fragment dat werd voorgepubliceerd in
Hollands Maandblad). Toch is het mij dank zij de recensies en stukjes van
Arnold Heumakers en
Willem Kuipers in
de Volkskrant,
Hans Goedkoop in
NRC Handelsblad,
Hans Dijkhuis in
Trouw,
Hans Warren in de
GPD-bladen en het interview met gratis bijgeleverde kritiek van
Herman Stevens in
Het Parool duidelijk geworden dat het boek geen lichte kost is.
Niet alleen heeft de roman voetnoten, een ‘gebruiksaanwijzing’ en begint ook nog op de laatste pagina van het laatste deel, maar hij wil ook nog de geheime, ‘ongeschreven’ leer (de omstreden dogma agrapha) van de Griekse wijsgeer Plato (427-347 voor onze jaartelling) in fictievorm vangen. Hoewel Meijsing zelf in zijn voorwoord gewag maakt van een ‘filosofische farce’, en een ‘krankzinnig project’ is het evident uit de woorden van de critici dat het hier gaat om een ‘levenswerk’ (Hans Goedkoop), een ‘magnum opus’ (Willem Kuipers), en in ieder geval om ‘meer dan een roman’ (Hans Dijkhuis) die ‘met grenzeloze ambitie’ (Heumakers) is geschreven.
Zouden de recensenten als antwoord ook ‘meer dan een recensie’ hebben geproduceerd? Misschien is dat te veel gevraagd - of komt zulks nog: onder meer Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer en Elsevier hadden nog niets van zich laten horen bij het ter perse gaan van dit Hollands Maandblad. Wat nu voor ligt, is in ieder geval divers in toonhoogte, aanpak, diepgang en journalistiek niveau. Warren, Dijkhuis en Heumakers zijn (met enige clausules) uitgesproken positief; Kuipers staat in zijn isbn-rubriek in dubio als zelf uitgeroepen literair geweten van Nederland (met schattig kreupelproza zoals: ‘Maar de lezer zit er maar mee. Die denkt in eerste instantie: wat moet ik hiermee?’), terwijl Goedkoop en Stevens met hun negatieve tot vernietigende notities misschien wel bezig zijn met iets anders dan recenseren.
Zoals vaker was Het Parool de eerste met een stuk, maar ook zoals vaker met deze krant is dat stuk onvast van vorm en niet smetteloos van stijl. Herman Stevens reisde weliswaar naar Toscane voor een interview met de auteur, maar eindigt zijn pagina-grote artikel plotsklaps met bijtend negatieve opmerkingen (die hij blijkbaar niet aan Meijsing voorlegde). Stevens meent dat het boek ‘nergens heen gaat’, dat ‘de vracht eruditie meer is dan de plot aankan’, dat het hier gaat om ‘een blok verloren tijd’, dat ‘het moeilijk is te zien wat de twee componenten in deze roman (filosofie en literatuur) met elkaar hebben uit te staan’, en dat het boek uiteindelijk ‘wasemt van katholiciteit: na een lange beproeving komt aan het einde de genade’.
Uiteraard kan niemand in gemoede aannemen dat de grachtengordelroddel juist is dat Stevens tot zijn bruuske oordeelsvorming kwam omdat dit boek de vrucht is van drie jaar schrijven op kosten van het Fonds der Letteren, terwijl de recensent zijn aanvragen keer op keer zag worden afgewezen.
In ieder geval kon Hans Goedkoop in NRC Handelsblad ook weinig moois in de roman van Meijsing vinden. Wat meer is: hij kan weinig moois in de schrijver vinden. Zijn stuk is het kortst van alle recensies en gaat voor een aanzienlijk deel over zijn afkeer van Meijsing. Goedkoop kiest wel de bescherming van de massa: ‘Er is iets onnaspeurlijks in het werk van Geerten Meijsing dat bij recensenten keer op keer acute ergernis weet op te wekken,’ begint zijn stuk. Zo onnaspeurlijk blijkt dat ‘iets’ niet te zijn. Reeds twee zinnen verder heeft Goedkoop het gevonden: ‘Arrogant is hij, zelfingenomen en pedant. Een kwast.’