ge berekening: 3000 exemplaren zijn binnen een jaar verkocht. Hij heeft geen voorschotten opgenomen zodat hij aan royalties f 10.350,- incasseert. Als we aannemen dat hij één dag per week vrij neemt, dus het jaar 313 dagen heeft gewerkt, en iedere dag 8 uur, dan heeft hij voor f 33,06 per dag of f 4,10 per uur geschreven. Dit is het bruto bedrag.
Terwijl hij aan het schrijven was, moest hij leven. Het auteursvak kan tegen de allergeringste kosten worden uitgeoefend (kladblok en balpunt: f 4,35) maar zonder een rustige huurkamer, water, licht en gas voor een pitje en de verwarming gaat het niet. Bij elkaar f 6000 per jaar. Eten, drinken en roken nog eens f 8000. Kosten van schrijfmachine en papier (natuurlijk geen tekstverwerker) f 500. Als beginnend schrijver heeft hij geld moeten lenen, f 15.000 tegen 6 procent is f 900. Dit brengt het totaal op f 15.400 die hij heeft moeten investeren om er f 10.350 voor terug te krijgen. Dit fulltime schrijverschap zal uitdraaien op een economische kamikaze. Dat 29 procent der Nederlandse schrijvers alleen van hun literaire pen leeft is niet minder dan een wonder. En geen wonder is het dat 71 procent kiest voor een of andere vorm van zelfsubsidie.
Hier komt een nieuw vraagstuk aan de orde waarin de fiscus een verderfelijke rol speelt. Ik ga weer uit van de enquête en bekijk het arbeidsleven van de nabobs die f 50.000 gulden uit hun literaire arbeid halen en ten minste hetzelfde bedrag uit ander werk. Jammer genoeg is niet onderzocht, hoeveel uren dit laatste - het werk voor de zelfsubsidie - in beslag neemt omdat het van zeer wezenlijk belang is. Immers: relatief goed betaald niet-literair werk zal in het algemeen meer tijd vergen, een groter beroep doen op energie, denkkracht en oorspronkelijkheid. Daar hoeven we niet nader op in te gaan. Altijd zal iedere inspanning ten behoeve van de zelfsubsidie afbreuk doen aan het eigenlijke literaire werk.
De succesvolle zelfsubsidiëerders dragen van hun 100.000 gulden er ongeveer f 63.000 af aan de belastingen; zo gaat het nu eenmaal in de Nederlandse verzorgingsstaat. Weliswaar verdienen ze tien maal zoveel als de leden van de onderklasse der fulltimers maar daarvoor moeten ze dan ook een onbekend deel van hun schrijfuren en energie opofferen. Bovendien zit in het bedrag dat ze aan de belastingen afdragen een deel van de beoogde zelfsubsidie. Dit deel is dus waarschijnlijk voor de literatuur in algemene zin verloren, want dient ter financiering van de niet-letterkundige staatsbelangen.
Ten slotte is niet denkbeeldig dat de veel verdienende parttime schrijver dankzij het succes van zijn niet-literaire werk juist door de progressief werkende belastingtarieven tot steeds meer inspanning voor zijn zelfsubsidie zal worden gedwongen, ten slotte zelfs in die mate dat er niets meer te zelfsubsidiëren overblijft. Terwijl de economische kamikaze wordt vermeden, voltrekt zich de literaire.
De schrijvers vormen de grondslag van het nationaal literair-industrieel complex. Uit hun scheppende vermogen ontstaat het manuscript en daaraan ontspringt een delta van werkgelegenheid: in de papierindustrie, drukkerij en binderij, de uitgeverij, het expeditiebedrijf, de boekhandel, het ingewikkeld Drum und Dran van de publiciteit in de reclame, de jury's, de praatprogramma's op de televisie, en nu in de nieuwe multimedia de programmaschrijvers, makers van cdi en cdrom. De schrijver is een Atlas die een wereld van de meest uiteenlopende bedrijvigheden torst.
Dit complex bevindt zich in een crisis die voortwoekert omdat niemand er de oplossing voor weet. Dat de arbeidskosten stijgen, in alle bij de vervaardiging en verkoop van het boek betrokken bedrijven, is bekend. Het boek wordt duurder. Daarbij komt dat het publiek tijd en budget anders indeelt. Een deel van het publiek leest minder, of omdat het bijvoorbeeld meer naar de televisie kijkt, of omdat het geld voor meer duurdere boeken ontbreekt, of omdat het televisie-kijkend geld spaart dat anders aan een duur boek was uitgegeven en nu naar de afbetaling van een duurzaam gebruiksartikel gaat.
Het gevolg hiervan is vanzelfsprekend dat de concurrentie scherper wordt. Schrijver en uitgever treden hier op als eenheid, op een krimpende markt waar men elkaar dus in toenemende mate de ruimte betwist. Deze verhoudingen worden verscherpt doordat, zoals men zegt, de omloopsnelheid van het boek groter wordt. Een boek waarvan het bestaan, laten we zeggen, binnen een maand niet in gunstige zin tot een groter publiek is doorgedrongen, vinden we na een jaar in de uitverkoop en daarna in de ramsj.
Het toenemen van de omloopsnelheid heeft op zichzelf weer allerlei curieuze gevolgen. Zo zullen sommige uitgevers geneigd zijn, hun auteurs over te halen tot het schrijven van publieksvriendelijke boeken. Gelukkig weet nie