[575]
Deze maand
De waarde van het geschreven woord ligt niet in het feit dat wij het opschrijven maar in de manier waarop wij ervan gebruik maken. Woorden zijn er genoeg in de wereld, en er komen er steeds meer bij: nooit is er zoveel geschreven, gedrukt, gereproduceerd en gekopieerd als in ons tijdvak. Als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat de gedrukte woorden ons naar de strot grijpen. Niemand kan alle kranten, boeken, tijdschriften en Internet-pagina's lezen die hij zou willen lezen - laat staan kranten, boeken, tijdschriften en Internet-pagina's die hij zou moeten lezen. Mallarmé was de laatste die simpelweg kon vaststellen: ‘J'ai lu tous les livres.’
Wij beleven de banalisering van het geschreven woord, zoveel staat wel vast. De wereld is een dansfeest van stukjestikkers en allesschrijvers, van massabladen en toptien-titels, van krantebijlagen en wegwerppockets. Nog wel, want de wereld stikt letterlijk in het onoverzienbare pakket bedrukt papier waarmee zij iedere dag opnieuw wordt bedekt. Niet de varkensmest bedreigt ons, niet de kernproeven, niet het gat in de ozonlaag, maar alle woorden die weer verworden tot de miljoenen liters giftige inkt waaruit ze voorkomen.
Niemand is meer zuinig op het geschreven woord. Daarom bladeren we meer en lustelozer dan ons lief is. Daarom hebben wij ons allang verzoend met het feit dat een zee van woorden ongezien voorbijkabbelt. Slechts af en toe schrikken we heel even wakker. Als een schrijver moet onderduiken, als een krant wordt verkocht als een broodje haring, als vijf van de zes landelijke dagbladen in één hand komen, als uit de woordenstroom een zinsnede opduikt die ons tussen de ogen raakt.
Ergens in de zee van woorden staat het tijdschrift met zijn schepje en zijn emmertje. Het probeert een dam op te werpen, het probeert te kanaliseren, het wil zuinigheid prediken in een tijd van overvloed. Tevergeefs natuurlijk.
Daarom worstelt het tijdschrift tussen argwaan en hartstocht: het wil woorden op waarde schatten, ook woorden die niet de zijne zouden zijn, ook waarden die het niet zelf zou verwoorden in juist die bewoordingen. Dat is misschien zijn functie: het tijdschrift wil geen dagelijks symbool van een life-style zijn; het wil niet water dragen naar de woordenzee. Het wil het woord ademruimte en rust geven, weg van de massaliteit. Het wil lezers en schrijvers binden in de overtuiging dat onverwachte woorden beter zijn dan verwachte woorden.
Deze maand in Hollands Maandblad woorden van J. Bernlef over de menselijke conditie, van Jan Pen over de conditie van het menselijke, en van Jean Schalekamp over de conditie sine qua non van één mens. Voorts berichten E. Bindervoet en R.J. Henkes over hun verbazing na de onderdompeling in de woordenzee van de Nederlandse romankunst. Genoeg om weer een maand het hoofd boven water te houden. - bb