| |
| |
| |
De lijst
door J.J. Peereboom
Het was al meer gebeurd dat Jopie Waldemar wachtte tot ik langskwam om Chris een van haar plannetjes voor te leggen. Deze keer wilde zij een piano-avond.
‘Piano!’ zei Chris alsof dat het laatste instrument was waar hij aan gedacht zou hebben.
‘Het gaat niet om de piano... Jawel, het gaat ook om de piano, maar vooral om de jongen Bleifuss die op gang geholpen moet worden.’
‘Bleifuss!’ Deze antwoorden waren bedachtzaam vergeleken bij wat Chris anders gezegd zou hebben, zoals ik hem uit Jopies verhalen ken. Wat een bezopen idee... die jongen met zijn bolle ogen... klapstoeltjes lenen... verveelde gasten die naar buiten staren... Daar was ik goed voor, in mijn rol van vriend des huizes: om de gedachtenwisseling te matigen.
‘Er staat een vleugel waar niemand meer op speelt en we hebben een hoop ruimte; dan kan je best iets aardigs doen. Wat vind jij Ferdinand?’
‘Piano-avonden hebben iets. Een waardige traditie. Je zou je dochters erbij moeten laten zingen.’
‘Onzin. Die jongen Bleifuss is een beroepsmusicus, die treedt niet op met schoolkinderen.’
‘De meisjes mogen de koffie aanbieden als de mensen binnenkomen,’ zei Chris. ‘Mevrouw wilt u ook een kopje koffie? Wat doen die kinderen dat aardig.’
Jopie had een blocnootje op haar knie in een groene leren map. Dat stak zij Chris toe. ‘Kijk hier eens naar, dan begrijp je waarom het nog meer een goed idee is.’
Chris sloeg een paar van de blaadjes om. ‘Wie zijn al die namen?’
‘Dat zijn onze vrienden.’
‘Ik heb van de meeste van die mensen nooit gehoord. Werken ze met schuilnamen?’
‘Ze zijn allemaal hier te eten geweest en wij hebben bij hen gegeten, en zo gaat het maar door. Er is niet tegen op te werken, maar als je één muzikale avond geeft krijg je maandenlang vrij. Dan kan je met vakantie.’
‘Hoeveel staan er op deze lijst?’
‘Honderdzevenendertig.’
Chris begon te lachen maar hield het niet vol. ‘Dat kan niet...’
‘Ik zal er nog wel een paar vergeten zijn. En het is exclusief familie, die heb ik weggelaten.’
‘Honderdzevenendertig... Hoeveel vrienden heb jij, Ferdinand?’
‘Behalve jullie... een ander echtpaar geloof ik... en een of twee oude bekenden.’
‘Laten we zeggen tien. En het gaat je goed, je verveelt je toch niet meer dan andere mensen?’
‘Ferdinand kent er minstens duizend,’ zei Jopie. ‘Honderdzoveel is niets bijzonders, maar wij hebben te veel eetmensen. En je moet rekenen dat die eens in het halfjaar komen, gemiddeld.’
‘Tweehonderdvierenzeventig couverts per jaar... Ik heb wel eens gedacht, het wordt steeds drukker in huis; maar hier was ik niet opgekomen.’
‘Trek zelf je conclusies. Dat blocnootje mag je houden. Bespreek het met Ferdinand. Ik moet weg.’
Ik bleef nog even, zonder met Chris op de lijst in te gaan. Meestal als ik even blijf is het met Jopie en dan hebben wij het over mensen. Met Chris praat ik minder mak- | |
| |
kelijk, maar ik wil de indruk voorkomen dat ik achter Jopie aanzit. Bovendien heb ik een naam op te houden als babbelaar. Chris torent als bankier van stand boven mij, en dat zie je aan hem, aan zijn manier van kijken waar mensen hun gesprekjes voor afbreken. Ik compenseer iets door mijn allure van man-about-town, die zelden hard werkt maar de conversatie op gang helpt houden.
In de waardering van vrienden en kennissen staat Chris te boek als erg aardig en Jopie als mooi. Hoe aardig Chris zou zijn voor iemand die met hem in conflict komt of jaar in jaar uit met hem moet samenwonen wordt buiten beschouwing gelaten. Hij is vriendelijk en kletst een eindje met je op bij toevallige ontmoetingen, daar gaat het om.
Tegen Jopies reputatie valt niets in te brengen. Zij is van het model waar ze de Barbie-pop van gemaakt hebben, vel over been eigenlijk maar het fijnste materiaal, met halfronde uitstulpingen: billen en borsten, en een mop donker krulhaar. Mensen die haar niet kennen denken dat zij hautain is en de aanblik van alledaagse burgers onverkwikkelijk vindt. Ik weet beter. Zij wil niet te hard tegenvallen, daarom lijkt zij ontwijkend. Ik heb geen bijzondere dingen te vertellen, denkt zij, en ik kan het leven niet samenvatten: wat een afgang, als je er zo uitziet!
Heb je Chris overgehaald, vroeg ik haar twee dagen later aan de telefoon.
Nee, maar zij had een waarschuwend alternatief plan bij hem ingediend van meer dan twintig mensen die meteen te eten gevraagd moesten worden als Bleifuss niet doorging.
Ik bel je binnenkort op voor het vervolg, zei ik, maar er zit hier nu een whiskydrinker.
Wie er zat was Herman Pursel. Zonder hem was de geschiedenis anders gelopen. Ik vertelde hem van Jopies plan en van de lijst. Een mooi onderwerp, zei hij. Onderwerp? - o, voor een column, doe dat maar niet. Hij is PR-man maar hij mag af en toe een column schrijven voor de krant, of als je hem moet geloven: daar is hij toe bereid als ze aandringen. Ik weet best dat hij altijd met één oor op zoek is naar roddel. Je kan je afvragen waarom ik dan niet zo verstandig was om hier mijn mond over te houden, maar wie mij kent zoals ik mijzelf ken verwondert zich niet.
Honderdzevenentachtig vrienden, zei hij - een geschikt uitgangspunt voor een studie van oppervlakkige moderne omgangsvormen. Het is honderdzevenendertig, niet tachtig, zei ik; en het woord vrienden is voor jouw rekening, want Jopie had het over eetmensen. Je kan subtiele onderscheidingen maken in zo'n massa, dat wilde Herman wel geloven, maar je had er toch een toonbeeld aan van gezelligheidsterreur. Besefte ik dat iedere dag in het hele land echtparen met gebalde vuisten in hun agenda's bladeren: heb je wel gedacht aan... waarom horen we niets meer van... onze beste vrienden komen over uit Amerika en we hebben pas over drie weken een avond vrij...? Daar merk jij als vrijgezel niet veel van, dacht Herman.
Integendeel, ik merk bijna alles. Ik zit met haviksogen boven in mijn herenflat en breng de gegevens bijeen van mijn tijd; op den duur ga ik ze omzetten in memoires, dan zullen de lezers de vonken zien spatten achter hun zwart-wit beeld van de samenleving.
Wie een grote onthuller wil worden moet niet zijn verhalen weggeven aan columnisten; maar in dit geval was het niet alleen weggeven, het was opstoken. Als je de hoofdpersonen maar onherkenbaar laat, zei ik tegen Herman. Dat beloofde hij, en inderdaad stonden hun adres en telefoonnummer niet onder zijn stuk. Sommige opmerkzame bekenden zagen niettemin aan het begin dat het over Chris en Jopie ging en lachten erom, meer dan om de rest, een preek over ware vriendschap die zich hoort te onderscheiden door iets anders dan propvolle adresboekjes.
Een paar van de lachers belden Jopie op en zeiden zulke dingen als: wat een bof dat je niet in gesprek bent, dat komt natuurlijk zelden voor. Wat een onzin, ant- | |
| |
woordde zij, maar zij werd er onzeker van. Haar gezelligheidsleven moet positief gestemd blijven en gaan over wat mooi, leuk en enig is, met een kleine hoek gereserveerd voor het vreselijke: ziekte en dood. Dissonanten vindt zij alleen toelaatbaar in vertrouwelijke gesprekken met bijzondere vriendinnen en met mij. De meeste mensen zijn het met haar eens, geloof ik, maar bij haar valt het op, misschien door het contrast met de hautaine manier van kijken. Wat een interessant uitziende vrouw, zal een buitenstaander denken: gek dat zij nergens anders van gehoord heeft dan van al die enige dingen en een paar vreselijke.
Chris, de bekende aardige man, moest zij niet hebben als zij gesust wilde worden in haar onzekerheid. Zij kwam bij mij aan. Ik moest haar meenemen uit wandelen en theedrinken, en haar overtuigen dat lachers geen kwaad kunnen. Het gelach dat ik kan horen vind ik het minst erge, zei zij; maar ik vermoed dat een hoop mensen thuis zitten te ginnegappen onder elkaar, en het is onuitstaanbaar dat de man van die column het over honderdzevenentachtig heeft, want ik kan geen brief schrijven om te zeggen: al heb ik er niets mee te maken, er moeten er vijftig af.
Hoe kwam zo'n man trouwens aan het verhaal, dat begreep zij niet. Ik ook niet, al gaf ik toe dat ik hem kende, Herman Pursel, en dat wij wel eens gepraat hadden over mensen met uitgestrekte vriendenkringen in tegenstelling tot anderen vooral ouderen die niemand meer kennen. ‘Maar jij zou toch niet gezegd hebben, die malle Waldemars bijvoorbeeld.’ Nee hoor.
‘Het kan ook niet van jou komen, want dan zou je geen honderdzevenentachtig geschreven hebben.’
Hoever Jopie mij vertrouwt weet ik niet. Het zou mij verbazen als het totaal was. In de niet zo leuk-en-enige gedachtenwereld van onze gesprekken zijn schijn en waarheid niet haarscherp van elkaar onderscheiden. Welbehagen als de ander een dubbelspel speelt kan er best in voorkomen. Als wij maar het gevoel krijgen dat wij verder willen spelen kunnen wij een hoop van elkaar hebben.
‘In ieder geval kan het geen kwaad als er af en toe om je gelachen wordt,’ zei ik. ‘Integendeel. De enige mensen waar nooit om gelachen wordt zijn de heel onopvallende. De nietige.’
‘Denk je? Ik kan er toch niet tegen. Wat ik zou willen zijn is een onopvallend mens in een mooi huis.’
‘Voor de helft ben je geslaagd. Haast niemand woont zo bewonderenswaardig, zeker niet in Amsterdam.’
‘Waar dan wel?’
‘In New York misschien. Overlooking Central Park.’
‘En wij overloeken de Vondel Park... Maar we wonen hier meer dan twee jaar en er gebeurt niets. Ik dacht, hier gaan we dingen organiseren, bijeenkomsten en partijen weet je wel. Maar er komen alleen af en toe een paar mensen eten met bosjes bloemen. Al de rest van de ruimte die ligt daar maar.’
‘Dat gaat nu toch veranderen?’
‘Ik weet niet of ik het nog wil. Als iedereen het belachelijk vindt...’
‘Niemand vindt huisconcerten belachelijk.’
‘Ik wil niet het verwende vrouwtje zijn dat zo nodig honderdzevenentachtig vrienden in haar huis moet halen. Ik wou alleen iets doen waarvan iedereen zou zeggen: het is doodgewoon, maar het is leuk.’
‘Wat zegt Chris nu?’
‘Niets. Hij heeft te veel anders aan zijn hoofd.’
‘Ik vind dat je het door zou moeten zetten.’
‘Natuurlijk zou dat moeten. Er moet altijd iets.’
Toen wij weggingen uit het Apollo Hotel moest zij even naar de ladies' room. Ik wachtte bij de deur, en na een paar minuten kwam zij eraan, in een open witte zo- | |
| |
merjas met ontelbare knopen van boven tot beneden en een hoed met brede rand die nergens voor nodig was behalve om te laten zien dat als zij er een opzet, dan is het raak. Zij keek niet hautain of terughoudend maar ontspannen, nu zij alleen met mij te maken had.
‘Hup,’ zei zij, ‘ga je mee?’ - toen ik niet onmiddellijk in beweging kwam.
‘Het viel mij op dat ik dacht toen ik je net van een afstand zag, wat is zij onopvallend. Of bedoel ik nietig?’
‘Dat dacht je helemaal niet!’
Zij klampte zich vast aan mijn arm toen wij over het voorplein van het hotel liepen. ‘Waarom is het zo opwekkend om met jou te praten?’ vroeg zij. ‘Ik denk omdat je nooit een toon aanneemt alsof je meer verstand hebt dan ik. Terwijl je dat soms wel hebt!’
Wij namen afscheid tot de volgende week wanneer ik bij hen zou komen eten samen met het echtpaar Visser Both uit Amerika. Intussen hoorde ik haast niemand over de lijst van honderdzevenentachtig. Twee mensen om precies te zijn. De een was ikzelf, toen iemand vroeg of ik vrij was op de avond van dat diner bij de Waldemars, en ik uitlegde waarom niet: ‘Je weet wel, die mensen met de vele vrienden.’ De ander was Herman Pursel, die bezig was een van de weekbladen te winnen voor zijn idee van een pagina met korte puntige opinies over vriendschap tussen echtparen - of er zoiets bestaat.
Op het diner zelf de volgende week kwam niemand in de buurt van de lijst zolang de toon bepaald werd door de vierde gast, Martine Borshoff van het ministerie van Financiën. Zij is een vrouw van zo'n gezag dat iedereen zich in haar gezelschap beperkt tot waardevolle dingen zeggen. Sommige mensen doen dat met gemak. Voor mij is het een inspanning, en ik voel mij erbij als een sollicitant - iemand die solliciteert naar een plaats onder de waardevolle mensen.
Het was in die zin een opluchting toen Jan Visser Both in zijn onschuld over de lijst begon waar hij van gehoord had. Hij zit al zes jaar voor de bank in New York en neemt in Nederland de toon aan van iemand die terugkeert op zijn dorp. ‘De kranten staan er vol van, zeggen ze, dat er een echtpaar bestaat met honderdzevenentachtig vrienden en kennissen! Hebben jullie niets belangrijkers meer om over te praten? Als mensen in Amerika zo'n lijst hadden met niet meer namen erop zouden zij denken: waarom wil niemand ons meer kennen? In Nederland blijft de opvatting geloof ik dat je alleen hoort om te gaan met je buren en je familie, en desnoods nog iemand die je kent van school vroeger.’
‘Nee hoor Jan, dat is niet zo,’ zei Chris.
Daarna bleef het stil, alsof sommigen van ons gekwetst waren in ons Nederlandse gevoel voor proportie, totdat Willy Visser Both uitkomst bracht met de verzekering dat het in Amerika niet ideaal geregeld is. ‘Iedereen noemt elkaar meteen gezellig bij de voornaam, en na vijf minuten zie je ze nooit meer terug.’
‘Het lijkt oppervlakkig,’ zei Martine Borshoff. ‘Maar als je eraan gewend bent verwacht je niet anders.’
Mijn natuur verlangde dat ik met een korte lach zou uitroepen: ‘Jullie weten toch over wie het gaat!’, wat geen verraad hoefde te betekenen, want dan was er nog: ‘Als jullie het niet gehoord hebben houd ik het voor me’ - en kijken wat Chris en Jopie deden.
Het kwam er niet van, want Jopie had een eigen oplossing. ‘Wij kennen die mensen wel met hun honderdzevenendertig vrienden - want zo is het eigenlijk, niet honderdzevenentachtig, dat was een drukfout of zo. Ik moet zeggen, ik vond het idioot om er een sensatie van te maken. Je gaat toch niet andermans vrienden en kennissen tellen! Het is alleen om mensen een beetje belachelijk te maken. Dat vindt het grote publiek leuk, vooral als je de indruk wekt dat het dikdoeners zijn met veel geld.’
| |
| |
‘Anders moeten we een numerus fixus invoeren voor vrienden,’ zei Chris. ‘Net als voor studenten. Gelukkig trekt niemand zich iets aan van het geklets in de kranten.’
Hij klonk geruststellend. Al suste hij Jopie niet, hij stond als een bastion tussen haar en de buitenwereld. Ik had wel door willen gaan met een dubbelspel in de trant van ‘Het zijn bijzondere mensen, met een mooi groot huis alleen zonder piano wat jammer is want zij zouden graag muziekavonden geven; de man werkt in, wat is het Chris, verzekeringen of bankwezen of zo...’
Terwijl ik dat bedacht ging het gesprek andere kanten op, gesplitst in Japan voor de vrouwen en wijn voor de mannen, althans voor de andere twee want dat is niet een van mijn kennisgebieden. Toen Jopie het eten ging klaarzetten wilde Chris iets aan Jan laten zien in zijn kelder; ik mocht ook mee maar bleef boven en onderhield de damesgasten, totdat de telefoon ging en Jopie riep of ik hem aan wilde nemen.
Daar was een meisje van een praatprogramma op de televisie. Ze hadden gehoord dat het echtpaar Waldemar het voorbeeld was, of een van de voorbeelden, van mensen met meer dan honderd vrienden waar de laatste tijd over geschreven werd, en zij gingen het onderwerp in een programma behandelen. Het beste dat u kunt doen, zei ik op gedempte toon, is morgenochtend bellen wanneer mevrouw hier zal zijn, om een uur of half tien bijvoorbeeld; op het ogenblik is zij niet bereikbaar, want er zijn gasten.
De laatste toevoeging was onbedoeld, met zijn uitnodiging tot scherts. Het advies zelf stemde mij tot voldoening, dat was typisch mij. Wat ik wilde bereiken begreep ik pas in de loop van het diner. Het leek mij goed voor Jopie als zij in het programma verscheen: een manier om zich over haar twijfel aan zichzelf heen te zetten. Bovendien zou het beantwoorden aan mijn behoefte om te kijken-wat-er-gebeurt. Het tweede argument stond sterker dan het eerste, zolang niemand wist of Jopie zichzelf en een publiek kon overtuigen, en wat Chris zou zeggen.
Aan het eind van de avond vertelde ik haar van de uitnodiging, onder vier ogen in de keuken. Zij verstijfde. ‘Ben je gek!’ Je moet het overwegen, zei ik, het zou je helpen om sterker op eigen benen te staan. ‘Ik zou geen woord uitbrengen,’ dacht zij, ‘en hoe zie je Chris voor je? Die kan alles hebben zolang het niet opvalt, en hij denkt dat dat met de lijst nog zo is. Maar als ik ga zitten stamelen op de tv...’ Ik voorspelde dat zij meer te zeggen zou hebben dan zij wist: wat een zelfontplooiing! Voor jou zou het natuurlijk prachtig zijn want jij bent altijd zo'n sensatiezoeker, zei zij, half beminnelijk alsof het maar half waar was.
De volgende ochtend verkreeg zij uitstel door het huis te verlaten om vijf voor half tien. Zij hoopte dat de televisiemensen het dan op zouden geven, maar zo liet het meisje dat ik gesproken had zich niet afschepen. Zij spoorde Chris' nummer op kantoor op, en hoewel hij in een bespreking zat kreeg zij hem aan de lijn omdat hij dacht dat zij iets belangrijks van hem wilden. Over de lijst liet hij natuurlijk niets los. Hij zal de toon aangenomen hebben die ik van hem ken, waaruit een aanvrager begrijpt dat het verzoek zowel zinloos is omdat hij niets te maken heeft met het onderwerp, als ongeoorloofd omdat ook al wist hij er iets van...
Na tevergeefs Jopie geprobeerd te hebben belde hij midden op de dag mij op kantoor: had ik niet de vorige avond die tv-mensen beantwoord? Ja; en ik had gezegd: dit is helemaal niets voor het echtpaar maar ik kan u niet beletten om morgen te bellen als u bepaald wilt. O; dat wilden zij dan blijkbaar, in hun waan; intussen werd de kwestie steeds hinderlijker, want er hadden al een paar mensen op de bank iets van gezegd die de indruk kregen dat Jopie en hij zich als openbaar Amsterdams echtpaar gingen opstellen. Als ik Jopie nog sprak, of ik dan vooral kon helpen haar te overtuigen dat ze deze zaak moest afhouden, doodzwijgen. Ja, natuurlijk.
Voordat ik haar sprak had ik alweer met het meisje van de tv gepraat, nu op eigen initiatief. Zij moesten de Waldemars niet hebben, legde ik uit; wel wist ik allerlei
| |
| |
mensen die die wereld kenden en erover zouden kunnen praten in een programma, mensen die net als ikzelf goed op de hoogte waren, al zouden ze geen namen noemen maar het hebben over X en Y; zeg het maar, zei ik, en als je van mij meer wilt weten... Er was geen tijd voor, het was te laat geworden, beweerde het meisje; ze gingen er niet mee door, er was alleen iemand die een liedje gemaakt had voor het programma, maar als ze er nog eens op terugkwamen zou zij mij bellen.
Jopie sprak ik pas de volgende dag. Intussen was het programma uitgegaan met het liedje, dat Chris en Jopie niet gehoord hadden want zij waren uit eten. Ik was ook uit eten maar had het mij niet laten ontgaan. We hadden de tv zacht aangehad tot het kwam vlak voor het eind, van een man met een accordeon:
| |
| |
Prima, wat een feest!
Iedereen is geweest.
De opkomst was echt prachtig:
Honderdzeev'n-en-tachtig.
Dat zijn de enige regels die ik mij letterlijk herinner; die kwamen dan ook vier keer terug. Chris en Jopie hoorden ze de volgende dag, op zaterdag, dank zij gezellige telefonerende kennissen. Chris werd er snauwerig van; Jopie voelde zich meer dan anders onzeker en vroeg mij toevallig langs te komen in de loop van de middag, dat kon drukverminderend werken.
Toen ik verscheen tegen vijven was Chris uit. Was dat een goed teken? In ieder geval zou hij gauw bijtrekken: een melig anoniem liedje kon toch een rots in de branding niet deren? ‘Of je het deren moet noemen...’ zei Jopie. ‘Het irriteert hem verschrikkelijk als hij de situatie om zich heen niet in zijn macht heeft. Er komt nog iets bij, heb je dat al gezien? De hele pagina over vriendschap en kennissen in het zaterdags bijvoegsel.’
Ik had gedacht dat het in een weekblad zou komen. Misschien gebeurt dat ook nog, maar nu staat het in de krant, zei Jopie. Met naam en toenaam? Dat niet. Wat gaf het dan?
Wat het geeft, zei Chris een half uur later, is dat de wereld van lollige publiciteit, en trouwens van alle publiciteit, juist een wereld is waar wij ons op de bank altijd verre van houden. ‘Politici en komedianten en meer van die troep, die floreren daarin. Je kan je misschien niet voorstellen hoe er bij ons wordt neergekeken op mensen die zo graag hun gezicht willen vertonen aan de burgerman in de huiskamer.’
‘Dat heb ik begrepen, maar het doet er toch weinig toe als het een keer bij vergissing bijna gebeurt - niet eens helemaal?’
‘Er gebeurt niets ergs, er gaan geen levens verloren; maar zoals de dingen lopen, dat was niet de bedoeling. Dan kan jij zeggen, wat geeft het of iets de bedoeling was...’
‘Dat zeg ik niet. Ik weet dat dat iets geeft. Dingen horen de bedoeling te zijn.’
‘En ik zal je zweren dat al denk jij wat is deze Chris een stijf bankierstype, dat ik de souplesse in persoon ben vergeleken bij sommige van mijn collega's. Niemand zegt: ga jij in de showbiz, Waldemar? Maar ze denken: hé! Ze denken: dit is toch eigenlijk iemand die niet helemaal ons soort beheersing heeft. Vrouw een beetje te mooi, dat is al een signaal. Wat zij de beste vrouwen vinden daar kijkt niemand naar om, die staan terzijde op twee brede voeten.’
‘Hebben jullie het over mij?’ riep Jopie, die aan het andere eind van de grote kamer een vaas uitzocht voor de bloemen waar ik mee gekomen was.
‘Chris vindt je te mooi voor echte haute finance,’ zei ik.
‘Als hij maar niet zegt dat ik me uitsloof, daar heb ik nu genoeg van.’ Jopie kwam onze kant op met een vaas in haar elleboog geklemd, en zij keek deze keer werkelijk hautain, alsof zij zich ook zo voelde. Wat zich volgens mij in haar afspeelde, zonder dat ik al te subtiel wil worden, is dat zij hoewel terugschrikkend voor een verschijning op de tv zichzelf in een deel van haar verbeelding een glansrol had toegekend, en nu verongelijkt terugkeerde op het daagse plan waar zij niets bijzonders te beweren had.
‘We moeten maar zien,’ zei Chris.
Wat moesten we zien?
Hoe we het vervolg aanpakken, dat moesten we zien, volgens Chris. Het was een ondoorgrondelijke uitspraak op dat ogenblik, maar de volgende week werd hij opgehelderd.
‘Afschuwelijk bericht!’ zei Jopie aan de telefoon. ‘We moeten naar Londen. Ik weet wel, als je ziet wat er verder in de wereld gebeurt... Maar ik wil helemaal niet naar Londen; weer allemaal andere mensen, wel uitnodigen, niet uitnodigen, en dit huis waar ik juist zoveel van wou maken...’
| |
| |
‘Is het een vlucht voor de publiciteit?’
‘Het zal wel. Er is een post open daar. Iemand moest erheen, voor een bank die ze overgenomen hebben, voor een jaar of drie. Er werd al een poosje gezegd: wie zal het doen, die of die of die. Nu dan maar deze. Chris. Hij wil wel, en men denkt: misschien is het goed als hij een paar jaar... Tenminste dat zegt hij, hopelijk niet alleen om mij nog eens te straffen voor de lijst. Ik heb gedacht: zal ik gaan, of blijf ik zitten mokken hier?’
‘Maar je gaat...’
‘Wat vind jij?’
‘Gaan.’
‘Want dan kan jij fijn in Londen logeren!’
‘Graag.’
Er zat in de vraag aan mij een kleine portie uitnodiging om te zeggen dat het mij welkom zou zijn als zij meer tijd voor mij had. Stel je voor, proberen haar in Amsterdam te houden om halve weekjes... Nog afgezien van de vraag of ik... Maar laat ik de studie van mijn intieme leven voor een andere gelegenheid bewaren.
‘Misschien kunnen jullie een afscheidshuisconcert geven. In besloten kring. Toch nog Bleifuss.’
‘Er gebeurt niets,’ zei Jopie. ‘We gaan met stille trom.’
Drie weken later was ik hun stille begeleider naar Schiphol. Het hoeft niet, we nemen een taxi, had Chris gezegd, maar ik vond dat iemand ze uit moest wuiven. ‘Het blijft toch al tot een minimum beperkt wat je op Schiphol kan doen. Jammer dat jullie niet de boot nemen, dan kon iedereen komen naar de pier van Hoek van Holland. Nu heb je tenminste nog één vriend.’
Op het smalle stoepje voor de vertrekhal van Schiphol hees ik hun grote koffers uit mijn auto terwijl Chris een karretje haalde en Jopie uitkeek over het gesjouw
| |
| |
van de vertrekkenden. Nee, zei ik, de pers heeft er blijkbaar geen lucht van gekregen.
Zij glimlachte oppervlakkig en keek even naar mij met een uitdrukking die kon betekenen dat ze mij zou missen; maar ik denk dat zij in mij ook de andere honderdzesendertig mensen groette die zij achter moest laten vanwege haar eigen misplaatste lijst.
‘Hier,’ zei Chris. ‘Zet ze er maar gauw op anders wordt deze man z'n auto weggesleept. Welbedankt! Binnenkort hebben we een eigen flat in Londen, dan kom je logeren.’
Ik knikte zwijgend; het dan-kom-je noodde niet tot gretigheid. Jopie omhelsde mij met twee armen en op beide wangen. ‘We bellen gauw op. Iedere keer als het saai is in Londen.’
Na het oversteken van de weg voor de bussen en taxi's keken zij nog een keer om, Chris zijdelings en Jopie frontaal; zij had de brede hoed weer op die zij in het Apollo Hotel gedragen had, zonder de lange jas deze keer. Wat een paar, dacht ik: het gezag van de een, de schoonheid van de ander. En toch, als zij na vele jaren hun einde voelen naderen zullen zij denken: eindelijk rust, eindelijk geen complicaties meer. De dingen naar hun hand zetten, daar zijn zij ook maar voor de helft of minder in geslaagd.
En ik, voelde ik mij schuldig nu zij het land ontvluchtten?
In het geheel niet. Het verwonderde mijzelf maar mijn bewustzijn was pijnloos, alleen voorbijgaand beneveld door verdriet over het vertrek van het bevriende echtpaar. Een meeuw scheerde schuin voor de auto langs toen ik terugkoerste naar de hoofdweg en ik dacht: wij zijn alletwee vogels in de lucht, wij zwerven zonder vliegtuig en zonder tijd van aankomst.
|
|