een moslim dus een lid van de Ahmadiya wordt is hij een afvallige.
De op het eerste gezicht grote gestrengheid van de islamitische wet - de doodstraf voor soms geringe afwijkingen van de leer - wordt in de praktijk verzacht doordat het verplicht is de afvallige de gelegenheid te geven berouw te tonen waardoor hij vrijuit gaat. Meestal wordt voorgeschreven de afvallige gedurende drie dagen te vragen of hij berouw heeft (istitābah), waarbij het uitdrukkelijk verboden is hem te slaan. Zonder deze istitābah kan er geen vonnis worden uitgevoerd. Dat verklaart misschien waarom Rushdie, wellicht op advies van wetgeleerden, aanvankelijk in het openbaar ‘berouw’ heeft getoond, dat hij overigens na korte tijd heeft ingetrokken. De Iraanse autoriteiten deelden echter terstond mede dat dit niet zou worden aanvaard. Als Rushdie inderdaad zo'n advies heeft gekregen is hij niet goed voorgelicht. Immers, volgens vrijwel alle wetgeleerden wordt juist bij belediging van de Profeet geen gelegenheid tot berouw gegeven. Ook op dit punt hebben de Iraanse autoriteiten dus helaas de Wet correct uitgelegd: belediging van de Profeet (evenmin als trouwens die van alle Profeten vóór hem) kan volgens de rechtsgeleerde werken niet door berouw worden vergeven. Op het eerste gezicht lijkt het misschien merkwaardig dat belediging van de Profeet niet door berouw kan worden goedgemaakt, maar die van Allah zelf wel. Maar waarschijnlijk wordt in de meeste godsdiensten de figuur van de stichter wel meer beschermd dan de god of de goden zelf. Ik vermoed tenminste dat belediging van de figuur van Christus veel christenen meer schokt dan godslastering.
Er is dus in sharī'ah zelf, waar men ook in de rechtsgeleerde werken zoekt, geen mogelijkheid om een doodvonnis van Rushdie - stel dat het tot een rechtszaak was gekomen - te vermijden.
Wil dat zeggen dat hij er alleen maar voor hoeft te zorgen niet terecht te komen in een land waar het islamitische strafrecht wordt toegepast, zoals Iran, Saoedi-Arabië en Soedan, en zich verder veilig kan voelen? Is althans de oproep in Khumaini's fatwā aan alle ‘onverschrokken’ moslims om hem te doden niet in strijd met de islamitische wet, ja zelfs met de koran, die immers tot drie keer toe (Soera's 6,151; 17,33; 25,68) het doden zonder rechtsgrond verbiedt? Helaas niet, want zelfs als Khumaini's fatwā, die immers niet meer is dan een rechtsgeleerd advies, niet was afgegeven, dan zou Rushdie nog niet veilig zijn.
Dat hangt samen met de eigenaardigheid in het islamitische strafrecht dat moord en doodslag, evenals trouwens mishandeling, gedeeltelijk nog in de privé-sfeer worden geregeld. Immers bij moord en doodslag hebben de nabestaanden het recht om te eisen ofwel dat de dader ter dood wordt gebracht of dat hun een bloedgeld (diyah) wordt betaald. Men moet dit beschouwen als een hervorming van de primitieve bloedwraak die vóór de islam in Arabië werd toegepast, waarbij een clan of stam bij moord op een van zijn leden niet zich alleen op de dader probeerde te wreken maar op zoveel mogelijk leden van de clan of stam van de moordenaar. Aan een dergelijke bloedwraak, die jarenlang kon duren maakte de koranische regeling een einde. De islam, beter gezegd de gemeenschap van alle moslims, nam als het ware de rol van de clan of de stam over: de bescherming ('ismah) die het individu in het preislamitische systeem genoot kreeg hij nu van de moslimse gemeente (ummah). Het waren niet meer de nabestaanden die recht deden, maar zij behielden nog wel de keus tussen de doodstraf voor de dader of het bloedgeld.
Maar de 'ismah beschermde in principe alleen leden van de ummah, dus moslims. Later werden de joden en de christenen (als aanhangers van de vroegere openbaringen, de ‘lieden van het boek’, ook wel dhimmī's genoemd) ook beschermd mits zij zich aan bepaalde regels hielden. Ook konden niet-moslimse reizigers in moslims gebied een vrijgeleide (amān) krijgen. Maar niet-moslims waren niet beschermd op dezelfde manier als moslims: voor het doden van een dhimmī kon een moslim wel worden veroordeeld tot betaling van bloedgeld maar niet tot de doodstraf.
De afvallige moslim behoort niet meer tot de ummah en kan evenmin als dhimmī gelden. Hij heeft daardoor zijn 'ismah verloren en is vogelvrij geworden. Want wie hem doodt kan daarvoor niet alleen niet tot de doodstraf veroordeeld worden maar hoeft zelfs geen diyah te betalen. De afvallige is, zoals het in de rechtsgeleerde werken wordt uitgedrukt hadr, niets waard. De islamitische overheid kan weliswaar bevelen dat hij niet door moslims gedood mag worden maar door de overheid moet worden berecht, maar wie dat bevel overtreedt kan voor die doodslag niet volgens de regels van de sharī'ah worden gestraft, hoogstens voor ongehoorzaamheid aan de overheid.