Kate Bush niet hysterisch - maar daarna werd het allemaal beter. Steeds beter. Steeds mooier.
En steeds echter.
Waarom is dit een verschijnsel? Omdat hier het geheim wordt onthuld van het mystieke pophuwelijk tussen fan en idool.
In de glazen lift onderweg van hun kleedkamer naar het podium worden Henny's gasten toegejuicht onder hun artiestennaam. Niet ‘Sjaak! Henk!’ worden op het podium geroepen om te zingen, maar ‘Bono! Mick!’. En Sjaak en Henk verschijnen als Bono en Mick, in hun lichaam, met hun stemgeluid, en met hun overige eigenaardigheden. De imitator imiteert niet meer, hij is veranderd in het object van zijn imitatiedrift. De rockster heeft bezit van hem genomen, en dat is, zoals elke vorm van bezetenheid, een serieuze zaak. Een Sound Mix Show is dan ook geen amusement, zoals imitaties van popsterren op familieverjaardagen (let eens op hoe weinig er wordt gelachen om de optredens, behalve na afloop, als alles goed is gegaan), het is een seculier transsubstantiatie-ritueel. Het brood verandert in het lichaam van Jezus, de onbekende Nederlander in zijn idool.
Wat deze show zo laat zien, is de mogelijkheid tot inwendige conservatie van popmuziek. Muziek en muzikant blijven bewaard in het gastlichaam van de imitator en kunnen daaruit desgewenst worden opgeroepen. Dat is minder triviaal dan het lijkt, want juist de beperkte houdbaarheid van popmuziek is een kernprobleem in de korte geschiedenis van het genre. Vluchtigheid is het kenmerk van de popcultuur, waarin een nummer liefst niet langer duurt dan drie minuten en in de hitlijsten hooguit een paar weken stand houdt. Voor de platenindustrie maakt dat niet veel uit; er is altijd weer een volgende hit, een jonger publiek, een maffere ster.
Voor de oudere popliefhebber is het een drama. Grijsdraaien van hits uit zijn jeugd helpt niet, het maakt de ontnuchtering alleen maar pijnlijken (Vooral als het luisteren wordt gecombineerd met een andere ondeugd, het roken van hasj. Wie als dertiger wel eens, tijdens een mokkende nacht alleen, met een hoofd vol hasj Lou Reed de wilde zegeningen van het straatleven heeft horen zingen, weet wat ik bedoel. Opeens draagt Lou een korte broek. Tegelijk verandert zijn gitaar, dat machtige metalen brulijzer, in een lachwekkende plastic mandoline. Zwarte romantiek en doodsdrift in één klap ontmaskerd als kleuterklas-sm. lsd-excursies in het Heideggeriaanse Niets gereduceerd tot een shaken-baby-syndroom. Bedorven door de hasj. Zo streept de ene jeugdzonde de andere weg.)
Een dertiger die geen afscheid kan nemen van popmuziek, staan van oudsher twee wegen open uit deze impasse. Hij kan verzamelaar worden, of filosoof. De verzamelaar maakt van zijn jeugdliefde een dwangneurose. Hij probeert het idool van weleer in een rusteloze achtervolgingskoorts gevangen te houden, giet alle schreden die de ster nog zet in beton, en legt elke noot die hij nog produceert vast. Het idool is al gestorven, maar de verzamelaar is een necrofiel die onophoudelijk de kist openklapt om zich ervan te vergewissen dat het lijk er nog ligt. Dit is geen goede oplossing. Het biedt weliswaar even troost, maar is toch niet meer dan een doekje voor het bloeden, een truc om de tranen tegen te houden.
De filosoof heeft het gemakkelijker. Hij schrijft een boek waarin hij de wortels van de popmuziek vanaf de Renaissance tot Dada onderwerpt aan een vlijmscherp wijsgerig onderzoek. Een moeilijk boek. Ook dit is geen remedie, omdat de auteur zichzelf zo belangrijker maakt dan zijn onderwerp. Bovendien, boeken over muziek troosten niet.
Gelukkig is er nu Henny Huisman.
Een optreden in zijn Sound Mix Show biedt een alternatieve uitweg. Wie zijn favoriete muzikant incorporeert, is het bederf pas echt te slim af. De held blijft jong in het lichaam van zijn bewonderaar - die daarmee zelf een ster wordt. Door hem te incorporeren wordt niet alleen de ster in zijn natuurlijke staat bewaard, maar ook de puber die hem ooit in die staat ontdekte. De imitator zingt weliswaar als ster geworden voor een studiopubliek van welwillende familie en vrienden, maar hij treedt ook op voor een eenkoppig inwendig publiek: zichzelf, als zestienjarige. Beide polen van de poprelatie, idool en fan, worden zo gered.
Cruciaal is wel, dat de transsubstantiatie bewust gebeurt. Hier geen conservatie van de jeugd door onwillekeurige herinnering, zoals bij Proust. Integendeel, de popliefhebber moet beseffen wat hij doet, tot in de kleinste details. Het kan heel erg mislopen als de incorporatie onbewust verloopt. Resultaat is dan geen conservering in een nieuw, levend lichaam, maar fossielvorming. Daar zijn erge voorbeelden van bekend. Ik denk aan de sologitarist van de jaren zeventig-