Arnhem rock
door Thomas Verbogt
1
Toen ik eind jaren zeventig naar Arnhem verhuisde, trok ik bij mijn vriendin in die daar al langer woonde. Ik had mijn spullen in haar huis gezet en maakte een wandeling door de buurt en toen ik terugkeerde, zag ik pas dat in de belendende woning een gouden plaat aan de muur hing.
‘Wie woont daar eigenlijk,’ vroeg ik mijn vriendin. Ik vond het wel interessant, die gouden plaat.
‘O, kom, hoe heet hij ook alweer? Ja, Hank the Knife.’
‘Pardon?’
‘Je weet wel, van Hank the Knife & The Jets. Aardige jongen, hoor.’
Natuurlijk kende ik Hank the Knife & The Jets. Guitar King. Stan the Gunman. Twee kanjers van hits in binnen- en buitenland. Vroeger maakte hij deel uit van de legendarische Arnhemse band Long Tall Ernie & The Shakers. In het vpro-programma Het gat van Nederland had ik wel eens een reportage over die band gezien. De musici reden in een limousine door het Spijkerkwartier, sloopten het interieur van een snackbar en Hank the Knife peuterde met een stiletto het vuil onder zijn nagels vandaan.
‘Dat is dus de buurman?’ vroeg ik.
‘Ja. Hoezo?’
‘Dat had je me wel eens mogen vertellen.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Niet aan gedacht. Vind je het erg?’
Erg? Ik vond het fantastisch. Ik had Hank the Knife & The Jets wel eens zien optreden, ergens in Duitsland, in het voorprogramma van Kiss. Lekkere, ongecompliceerde rock 'n' roll. De dreunende zessnarige bas speelde in het repertoire een prominente rol.
‘Aardige jongen, zei je?’
‘Aardige jongen.’
Ik keek naar buiten. Het werd avond. Ik woonde in Arnhem.
Een paar weken later raakte ik met Hank the Knife bevriend. Mijn vriendin was in het ziekenhuis opgenomen en na haar ontslag lieten hij en zijn vrouw een grote bos bloemen bezorgen. Ik belde aan om hen daarvoor te bedanken. Hank zat op een grote bank bier te drinken. Er was veel bezoek. Sommige mensen herkende ik: onder anderen Arnie Treffers (Long Tall Ernie zelf), de saxofonist Tony Britnell, die vroeger bij de Britse band Shakin' Stevens & The Sunsets had gespeeld, een Duitse gitarist die ik een paar jaar daarvoor in het gezelschap van Herman Brood bij de Nijmeegse dichter/vertaler Pé Hawinkels had getroffen en Jan Pijnenburg, de latere drummer van Doe Maar. Aan tafel zaten vrouwen te kaarten.
Hank gaf me ongevraagd een fles bier, informeerde naar de conditie van mijn vriendin en vroeg wat ik deed.
‘Over een tijdje verschijnt mijn eerste boek,’ antwoordde ik.
‘Je bent schrijver?’
‘Ja.’
‘Interessant, kerel. Weet je wie ik graag lees?’
Hij las. Toen pas zag ik de goedgevulde boekenkast. Daarin stonden vooral thrillers en oorlogsboeken. Ik had dus geen idee.