[571/572]
Deze maand
Pop blijft eeuwig zeventien. Ze houdt van seks, maar niet van de machinaties van Casanova, niet van het vermoeide hedonisme van Don Juan. Pop houdt van drugs en drank. Niet als een alcoholist, niet als de geknakte roofvogel die in een portiek zit te chinezen, maar psychedelisch, zoals Schiller ooit hasj rookte. Pop is dwars. Meestal niet geëngageerd (ondanks Woodstock en Pop against Racism) of anarchistisch - dat vindt ze stom; liever nonconformistisch zolang het mag. Pop is al bijna geen puber meer, maar doet nog graag na wat ze bewondert. En vaak doet ze het beter.
Over popmuziek valt heel veel te zeggen, maar dat is nog nauwelijks gebeurd. Overal horen we popmuziek dreunen, fluisteren, stampen, zingen, bonken en fluiten. Tot in de verste uithoeken van de aardkloot, waar de geitenhoeder een radiootje aan zijn oor houdt; tot in die buitenaardse regionen waar men ooit de muziek der sferen waande maar waar astronauten nu met hun favoriete popsong de onherbergzaamheid van het oneindige proberen te vergeten.
Er verschijnen inmiddels boeken over popmuziek, het afgelopen jaar ook een handvol in Nederland. Toch is de oogst hier nog mager voor zo'n bijna alles omvattend fenomeen. In literair proza is het vooralsnog opmerkelijk stil (om van poëzie maar te zwijgen). Soms wat jazz, dat is het wel zo'n beetje. Langzamerhand verandert er echter iets, zo blijkt uit het relaas van Karin Spaink.
Popmuziek is paradoxaal: het is muziek en geen kunst. Des te erger, aldus René Boomkens, voor de Kunst, die in tegenstelling tot pop nauwelijks meer in staat is levend cultuurgoed uit te drukken. Daar zal Maarten 't Hart zich geen zorgen over maken: hij kan als geen ander uitleggen waarom popmuziek geen kunst is. En dat doet hij in dit nummer. Hans Righart beschrijft daarentegen, hoe hij zijn liefde voor de popmuziek verloochende vanuit een dergelijke overtuiging, die uiteindelijk niet echt de zijne bleek te zijn. Hij keerde op zijn schreden terug en noemt pop nu een van de zegeningen van het kapitalisme.
Paradoxaal is ook de universaliteit van popmuziek: zij is provinciaal en kosmopolitisch, zoals lapidair opklinkt in Jos Versteegens advertentie: ‘De fun en funk, zij barsten los in Oss’. Wie had overigens gedacht dat Arnhem een brandpunt van rock & roll is, zoals wel geconcludeerd moet worden na Verbogts Arnhem rock, Sjoerd de Jongs bijdrage en een gedicht van Nico Weber waarin rock & roll op de Rijn verschijnt?
Maar de meest fascinerende paradox van de popmuziek blijft haar door al die jaren heen gehandhaafde halve volwassenheid, haar vitaliteit en naïeve romantiek, kortom: haar onweerstaanbare jeugd. Popmuziek is eeuwig zeventien omdat ze zich jaar in jaar uit vernieuwt, puttend uit elke muzikale traditie die haar van pas komt, niet gehinderd door wat voor esthetica dan ook, noch door de identiteit van het eigen genre.
We zijn steeds minder bestand tegen de puberale lokroep van deze muziek, tegen het sentiment dat met klank en ritme in vaak zo knullige bewoordingen wordt opgeroepen. Laat het goede plaatje vallen in de jukebox van het gemoed, en je gaat voor de bijl. Wie met popmuziek is opgegroeid, blijft voor altijd besmet.
Dit dubbelnummer van Hollands Maandblad dwaalt rond in het zacht dreunende auditieve schemergebied van wat ons allen omgeeft. Niet met reportages over de Stones in Nederland, over de successen van 2 Unlimited of met wetenschappelijke verhandelingen, maar met persoonlijk getinte bijdragen die soms met verbijstering, meestal met ongemakkelijke sympathie in dit duister tasten. - md